Brahman. Deel 1(1919)–J.A. Dèr Mouw– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 41] [p. 41] ['t Is laat al in de nacht. Doodstil is 't huis.] 'T is laat al in de nacht. Doodstil is 't huis. Niets hoor 'k dan klokgetik en gasgesuis. Met dwaze drukte zie 'k de slinger gaan, Opglanzend, doffer glimlicht, af en aan. 'T is, of me in 't kleine, domme ding verscheen De wijze tijd, en ernstig knikte: Neen. De tafel ligt vol opgeslagen boeken: Mijn leven heb 'k vermorst met wijsheid-zoeken. De bladengolving lijkt een sneeuwbergketen, De kille toppen van het mensch'lijk weten. In 't laagland hoopte ik 't uitzicht-boven wijd: Steeds wijder welfde zich de oneindigheid. In blauwe slierten hangt sigarendamp Als vage mijmeringen om de lamp; [pagina 42] [p. 42] Koud valt het licht uit grijs omwolkte kap Op sneeuwgebergt' van starre wetenschap. Zoo zat ik iedere avond, jaar na jaar; Aan kennis heette ik rijk, ik bedelaar. En 't was, zooals men vaak in droomen ziet: Je mòèt iets vinden, en je kunt het niet. 'K ga naar 't balkon: lichtkevers op de landen. Zie 'k hier, daar, ginds, angstige lichtjes branden. Glimworpje Blijdschap, waagt het op te zweven, Spartelt zich dood in 't smartenweb van 't leven. Ontzaglijk straalt Orion's majesteit. Ik haat, haat, haat zijn ziellooze eeuwigheid. Glorie van werelden, wat gaat ze me aan? Die 't meest me liefhad, heb 'k verdriet gedaan. [pagina 43] [p. 43] 'T geluk van 't leven heb ik niet geteld: Die 't meest ik liefhad, heb ik 't meest gekweld. 'K had eens een troost: die ik heb liefgehad, Bewaart dherinn'ring als een heil'ge schat. En borende sekonden knaagden stuk Beider herinn'ring, en mijn grootst geluk. Tot berusting is ook die smart vergleden. Dof hoor 'k de zee; ver, als het dood verleden. En 'k ga weer zitten; luister naar het gas. En 't is zoo vreemd: net of 'k een ander was. Onwerklijk staan de dingen om me heen. Het gaslicht suist. De slinger knikt van Neen. Vorige Volgende