| |
Op bezoek bij Albert Vigoleis Thelen
Mijn eerste ontmoeting met Albert Vigoleis Thelen verliep symptomatisch. Na de oorlog maakte ik, ten huize van mevrouw Marsman, kennis met deze uitzonderlijke Duitser die bij vrienden een zekere beroemdheid genoot als de schrijver van boeken die in de pen waren blijven steken. Ik wist dat hij vertaler van de Portugese mysticus Teixeira de Pascoaes was, dat hij jarenlang bevriend was geweest met Marsman, Van Vriesland, Helman, Ter Braak, Du Perron e.a. en dat hij bekend stond als een fascinerend verteller. Van die laatste hoedanigheid kon ik mij onmiddellijk overtuigen en pas diep in de nacht nam ik afscheid van hem. Daarna ontmoette ik hem nog slechts zelden, totdat wij enkele weken geleden samen een bezoek brachten aan Duitsland en de Herbsttagung van de Gruppe '47 bijwoonden, waar Thelen met groot succes het eerste hoofdstuk voorlas van zijn zo juist verschenen boek Die Insel des zweiten Gesichts. In dit 1000 bladzijden tellende boek heeft Thelen eindelijk de belofte ingelost die hij zijn vrienden nooit heeft durven geven. Na onze terugkeer in Amsterdam vroeg ik de schrijver of hij mij een interview wilde toestaan, waarin hij niet zonder gelatenheid, maar tegelijk met een hoofse handbeweging toestemde.
Thelen, die 28 september 1903 te Süchteln, Niederrhein, werd geboren en aan de universiteiten van Keulen en Munster nederlandse taal en letterkunde, filosofie, kunstgeschiedenis en Zeitungswissenschaft studeerde, woont, na een zevenjarig verblijf in Portugal, sinds 1947 voor de tweede keer in ons land. In een van de lange donkere straten in Amsterdam West, achter het Leidseplein, resideert hij met zijn vrouw in een appartement dat uit kamer, alcoof en keuken bestaat. Ik trof mevrouw Thelen in bed aan, waar zij, in zittende houding en met een rood randloos hoedje op, bezig was goed te verstellen. Als een vriendelijke koningin nam zij mijn groet in ontvangst. In de kamer zelf werd mijn aandacht het eerst getrokken door een plankje van een halve meter lengte en een kwart meter breedte, dat onder een tekening van Melle aan de muur hing en waarop, in onberispelijk samenzijn,
| |
| |
op zijn minst een dozijn gereedschappen, zoals hamer, schroevendraaiers, nijptangen en sleutels, was bevestigd. Thelen legde mij het verband uit tussen deze gereedschappen en de talloze zelfgemaakte uittrek- en in alle richtingen draaibare lampjes die zich overal bevonden waar dat wenselijk scheen. In de hoek bij het raam stond de waarschijnlijk eveneens zelfgebouwde schrijftafel die in een barokke maar zeer ordelijke bibliotheek overging, met boeken uit vele talen, Nederlands niet uitgezonderd. De schrijver, die ik voor het eerst aan huis opzocht, vertelde mij de herkomst van het meubilair: een tafel van Beb Vuyk, een stoel van Van Randwijk, het bed uit de nalatenschap van Marsman, boekenrekken van de uitgever Meulenhoff, een vloermat van de dichter Gerard Diels en keukengerei uit het huishouden van Albert Helman, een wel zeer literaire bloemlezing van gebruiksvoorwerpen. Na een kop koffie te hebben gedronken, een sigaret te hebben opgestoken, foto's, reproducties, een rozenkrans, een pijl (alles aan de wand) te hebben bekeken en een potlood van mijn gastheer te hebben geleend, begon ik ons gesprek waarbij op zijn tijd hartelijk werd gelachen en waarin de stem uit de alcoof zich nu en dan mengde, zonder dat ik in mijn hoekje de spreekster kon zien, wat mij noodzaakte op te staan, meestal juist iets te laat, omdat mevrouw Thelen dan al had gezegd wat zij op het hart had.
- Wanneer en waarom heb je Duitsland verlaten?
- Ik ben in 1931 uit Duitsland weggegaan uit een allgemeines Unbehagen an meiner deutschen Kultur. Ik herinner mij dat ik vlak voor mijn vertrek door een postbeambte werd afgebekt, omdat ik enkele ogenblikken voordat hij verplicht was zijn loket te openen aan het ruitje had getikt. Sind Sie Analphabet? raasde hij, Schalterschluss bis zwei Uhr. Als jongen had ik al van mijn leraar te horen gekregen dat ik analfabeet was en niet eens in staat om van de tram gebruik te maken. Ik geloofde dat toen: de onderwijzer wist meer dan ik en zou wel gelijk hebben. Als student in Keulen moest ik eens naar de universiteitskliniek voor een tandheelkundige behandeling. De verpleegster zei mij dat ik de volgende dag om zes minuten over twee moest terugkomen. Ik was er om zes en een kwart minuten over twee en werd door de behandelende professor de les gelezen. Van welk semester bent u? Kunt u niet klok lezen? Sie haben eine verkehrte Auffassung der Zeit. Waar moet het met de wereld heen wanneer iedereen zo maar doet? Ik haalde de Kommunionsuhr van mijn grootvader voor de dag, maar ik kreeg te horen dat
| |
| |
alleen de universiteitsklok massgebend was. De professor liet mij de volgende dag terugkomen. Ik meldde mij een kwartier vóór tijd bij de verpleegster die mij verschrikt weer wegzond: Stel je voor, als de professor mij zag, zou hij denken dat ik mijn tijd verlummelde en niets aan mijn studie deed. Precies één minuut vóór het afgesproken ogenblik ging ik opnieuw naar binnen en werd toen prachtig geholpen. Die tand heb ik nog altijd. Zie je wel, zo kan het ook, zei de professor. Dat maakte een diepe indruk op mij. Het zijn natuurlijk kleinigheden maar ik had ook andere dingen gezien, in Keulen en Munster, met de Jodenvervolgingen die toen al aan de gang waren.
- Je hebt toen eerst in Holland gewoond?
- Ja, mijn vrouw was al in Amsterdam. Ik had een Duitse vertaling gemaakt van Het Afscheid van de wereld in drie dagen van Victor van Vriesland en hem die vertaling toegezonden. Hij had mijn werk doorgezien en er 1197 fouten in ontdekt die hij had genummerd. Eerst schrok ik er geweldig van maar later leek het mij bemoedigend. Een man die het zo druk had en toch de moeite had genomen zoveel fouten op te speuren moest wel iets in de vertaling zien. Omstreeks Pasen 1931 heb ik met Van Vriesland in Amsterdam kennisgemaakt. Ik heb aan hem als vertaler veel te danken. Hij was in een gedeprimeerde stemming en scheen zich met de figuur Johan uit zijn roman te vereenzelvigen, na en waarschijnlijk vanwege het eten van een zure haring, waarvan het bordje nog op tafel stond.
- Waarom heb je zoveel vertaald?
- Waarschijnlijk om het schrijven zelf uit de weg te gaan. Ik had toen al veel geschreven, gedichten waarmee ik op mijn vijftiende jaar begonnen was. Onlangs vertelde mijn broer mij dat hij nog een bundel manuscripten van mij bezat, met het opschrift: Nach meinem Tode ungelesen zu vernichten. Dat zal ik binnenkort nu maar zelf gaan doen.
- Heb je ook gedichten gepubliceerd?
- Na de oorlog verscheen, ter gelegenheid van de 65ste verjaardag van Pascoaes, een bundel Schloss Pascoaes, in een zeer beperkte oplage. Ik kan je geen exemplaar laten zien, want ik bezit de bundel zelf niet. In de portefeuille heb ik drie bundels: Gensing und Mornrod (dat zijn namen van planten); Der Tragelaph (een fabeldier dat kan vliegen en dat bijv. bij Goethe voorkomt); en Der Bunterkunt. Dat zijn zowel serieuze als gekke gedichten, grappenmakerijen over de taal en over mijzelf. Er zitten nog al wat moeilijke ongewone woorden in. Geen nieuwe woorden, want die kan ik tot mijn spijt niet bedenken.
| |
| |
- Is dat, behalve je boek, het enige dat je geschreven hebt?
- O neen. Ik heb bijvoorbeeld honderden en honderden brieven geschreven, aan verschillende personen die ik niet heb verzonden, meteen op de schrijfmachine getikt, zonder doorslag, want dan krijgt zoiets voor mij een literair aspect en dat is van den kwade. De brief is het uitdrukkingsmiddel waarvan ik mij het liefst bedien. Menno ter Braak, met wie ik door mijn vertaling van Het Carnaval der Burgers kennis had gemaakt, wilde een bundel brieven van mij uitgeven, maar na zijn dood en door de oorlog zijn ze verloren gegaan.
- Waarom ben je bang voor het literaire aspect?
- Ik stel tamelijk hoge eisen aan watik doe. Toen ik Die Insel des zweiten Gesichts had geschreven, kreeg ik Der Fragebogen van Von Salomon in handen. Ik was blij dat het manuscript al bij de uitgever was, anders was het de kachel in gegaan. Later toen mijn boek gezet was, kreeg ik een nieuwe inzinking door het lezen van Musils Der Mann ohne Eigenschaften. Als ik zoiets lees denk ik: Nu moet je gaan vijlen. Maar mijn proza is niet om te vijlen. Ik heb de indruk dat ik met mijn boek het peil van mijn brieven niet heb bereikt.
- Je vindt Der Fragebogen dus goed?
- Ja. Van mentaliteit afschuwelijk, maar als erzählerische Leistung moet het tot de grootste werken van de moderne Duitse litteratuur gerekend worden.
- En Thomas Mann?
- Een aquariumlitteratuur.
- Hoe bedoel je? Hou je er niet van?
- Jazeker, ik heb bijvoorbeeld grote bewondering voor zijn humor. Maar zijn wereld is niet de mijne. In Faustus beschrijft hij ergens een aquarium. Toen ik dat las, dacht ik meteen: Dat is een zelfportret. Binnen een aquarium, met goede belichting enz. kan zijn wereld mij fascineren, maar zij leeft niet van zichzelf uit. Verder bewonder ik ook zijn taalbeheersing. De taal is immers een instrument en ik heb een grote liefde voor instrumenten, zoals je hebt gezien. In Portugal kende ik een beroemde chirurg die tegelijk schrijver was. Ik vroeg hem eens of ik een operatie kon bijwonen, liefst een gecompliceerd geval. Ik had graag een hartoperatie willen zien, maar die kon hij mij niet aanbieden: hij was vrouwenchirurg en behandelde alleen de buik. Op een keer belde hij mij op om mij te zeggen dat hij een moeilijk geval onder handen had en dat ik kon komen kijken. Van te voren lichtte hij mij in over wat er gebeuren zou. Ik kreeg een witte jas aan en een witte
| |
| |
doek voor mijn mond en neus om mij bij de nonnen en de zieke vrouwen voor een arts te laten doorgaan. Naast de operatietafel stond een tafeltje met instrumenten waarvan de zorg aan een assistent was toevertrouwd. Zodra de chirurg de eerste handelingen verrichtte, ging ik volkomen op in wat er gebeurde en wat er nog gedaan moest worden, zodat ik hem de instrumenten had kunnen aanreiken. Toen de assistent zich twee keer vergiste, moest ik mijn handen op de rug houden om niet in te grijpen, zo gefascineerd was ik door mijn eigen kennis van de instrumenten. Wat de taal betreft, ik heb filologie gestudeerd, maar vooral door mijn vertaalwerk is mijn liefde voor het taalinstrument groter geworden. Ik zou overigens geen les kunnen geven en wanneer ik schrijf moet ik voortdurend de grote Duden raadplegen vanwege spellingskwesties. Ik ben ook wel gevoelig voor de klankschoonheid van de taal, met een voorkeur voor het Italiaans.
- In welke taal voel je je het meest thuis?
- In het Portugees. Ik denk en vloek in het Portugees. Ik heb een papegaaiachtig vermogen om vreemde talen te assimileren. Pascoaes, die zich over mijn kennis van het Portugees verwonderde, dacht dat ik Portugees bloed moest hebben. Ik verzon toen een grootvader die naar Portugal was uitgeweken, schoenveters had verkocht en met een Portugese vrouw was getrouwd. Dat was Pascoaes voor zijn vertaler weer niet adellijk genoeg, zodat er net zo lang werd geprutst totdat ik aan het huis van Habsburg verwant was. Pascoaes was erg feodaal in zijn opvattingen.
- Wanneer leerde je Marsman kennen?
- Toen wij al op Mallorca zaten, naar aanleiding van een zg. hoerenbrief die ik aan Van Vriesland had gezonden. Deze brief, in een bordeel en op een bidet geschreven, bezorgde mij een zekere beroemdheid bij een aantal Nederlandse letterkundigen. Ik kreeg van verscheidene mensen verzoeken om hun ook zo'n brief te zenden. Du Perron, die weinig Duits verstond, vroeg Marsman die brief voor hem te vertalen en toe te lichten. Marsman was in zijn lectuur erg Duits georiënteerd. Hij bezocht ons op Mallorca, maar dat bezoek heb ik niet in mijn boek beschreven, anders was het nog eens 300 bladzijden dikker geworden. In 1936, na het uitbreken van de Spaanse burgeroorlog, verlieten wij het eiland en vestigden ons in Zwitserland, waar mijn vrouw vandaan komt, eerst in de buurt van Bazel, waar wij in het voorjaar van 1937 een briefkaart van Marsman kregen met de volgende strekking: Wij hebben Slauerhoff begraven, Greshoff vertrekt naar Zuid- | |
| |
Afrika, Du Perron naar Indonesië, de weinige vrienden die er nog zijn moeten zich nauwer aansluiten. Wij spraken af dat wij Marsman en zijn vrouw op Paaszondag aan het station van Bazel zouden ontmoeten. De volgende dag zouden zij verder reizen. Zodra wij elkaar zagen stelde hij mij de voor Hollandse letterkundigen typerende vraag: Waaraan week je? Ik vertelde hem dat ik een Portugese mysticus had ontdekt die ik voor Meulenhoff aan het vertalen was, samen met een jonge anthroposoof die in Dornach woonde en op wie ik hevig jaloers was vanwege zijn geruisloze Remington schrijfmachine. Marsman was meteen geïnteresseerd en wilde iets lezen, maar ik had het manuscript niet bij mij. Later zijn wij met de vertaling naar Dornach gegaan, het anthroposofische centrum, waar Marsman wilde logeren. Maar hij schrok zo van de anthroposofische bulten in de bedden en op de meubelen dat hij vreesde er nooit te kunnen schrijven. In het restaurant was alleen vegetarisch voedsel te krijgen, terwijl Marsman niet buiten vlees kon. Wij zaten juist onder een groot portret van Rudolf Steiner toen mijn vrouw vlees bestelde, tot grote ontsteltenis van het dienstmeisje dat onmiddellijk haar meesteres ging halen. Deze vrouw diende ons, met een vinger op het portret van Rudolf Steiner gericht, een van zijn uitspraken over het vleeseten toe. Wij zijn toen naar een naburig dorpje gegaan, Arlesheim, waar Marsman in het restaurant Zum Ochsen de vertaling las. Hij was woedend over het Hollands van de jonge anthroposoof en bood mij zijn medewerking aan. Daarmee begon de grootste vertaaltragedie die ooit heeft plaatsgevonden. Van 1937 tot 1939 waren wij samen, lange tijd in Auressio. Mevrouw Marman verweet mij dat ik niet denken kon, dat er geen logica in mijn gedachten was. Dat moet ik juist hebben, zei Marsman. Wij hebben eindeloze gesprekken gevoerd, nooit fachmännisch of pedantisch, maar gewoon aus den Hemdärmeln. Toen Marsman later onze vertaling van Paulus nog eens las, was hij opgetogen en zei: Verdomme, wat is dat mooi. Dat had Henny Marsman vertaald kunnen hebben. - Wij hebben wel eens uitgerekend hoeveel kopjes thee wij bij het vertalen hebben gedronken: thee van blijdschap en thee van wanhoop. Zeker drie per bladzijde, wat ons soms voor lastige problemen plaatste. Later toen Marsman in Bogève woonde, kocht hij een vat met 100 liter wijn. Hij vond dat het theedrinken nu maar eens afgelopen moest zijn. In 1939 zijn wij uit elkaar gegaan. Wij zijn over Spanje naar Portugal gevlucht, op 31 augustus 1939, een dag voordat er in Portugal een bepaling van kracht werd dat aan buitenlanders geen verblijfsvergun- | |
| |
ning meer werd gegeven. Wij hebben bij Pascoaes gewoond, sliepen de eerste nacht in het bed waarin de laatste koning van Portugal nog geslapen had, totdat wij andere kamers kregen die volgens Pascoaes beter met onze stand overeenkwamen.
- Hoe ben je tot het schrijven van Die Insel gekomen? Ik herinner mij dat vrienden je dikwijls hebben aangespoord eindelijk met vertalen en vertellen op te houden en zelf te gaan schrijven.
- Ja. Marsman heeft mij eens twee uur lang uitgescholden, omdat ik niet schreef. Ik kon geen woord uitbrengen en de tranen liepen mij over de wangen. Ik was misschien bang dat het niet goed zou worden en vooral dat ik zelf niet belangrijk was, terwijl ik toch aanhoudend over mijzelf zou schrijven. Er is nog een andere reden. Ik word erg beboeid door wat in de schepping niet geschapen is. Dat is mijn belangrijkste preoccupatie, een probleem dat mij ook in Pascoaes interesseert: het niet-bestaan, maar dan niet op de flauwe wijze à la Heidegger of Jaspers. Zodra ik door te schrijven iets aan de schepping toevoeg, blijf ik vanzelf beneden peil. Vandaar het verwijt aan God dat hij door zijn schepping gezondigd heeft aan het niet dat superieur is aan het geschapene. De schepper die seine Schöpfung herausstellt, begaat een daad van inferioriteit. Je vindt dat alles in Die Insel.
- Intussen heb je dan toch maar een heel dik boek aan de schepping toegevoegd.
- Ja, en het ligt mij zwaar op de maag. Ik heb met een traditie van vijftig jaar gebroken.
- Waarom heb je het dan gedaan?
- Ik weet het niet. Mijn uitgever kwam met een voorstel en gaf mij veertien dagen bedenktijd. Ik zei dat ik maar drie minuten nodig had. Toen zijn wij drie minuten zwijgend tegenover elkaar blijven zitten en daarna heb ik toegestemd. De uitgever verzond ogenblikkelijk en ter plaatse een telegram aan Bobby Salden, de typograaf, waarin hij hem de typografische verzorging van het boek opdroeg. Ik heb het boek in negen maanden geschreven. Het manuscript was nog 500 bladzijden dikker en het was voor mij een kleine voldoening dat ik die tenminste heb kunnen vernietigen. Ik heb het boek geschreven alsof het een brief was.
- Kun je mij er iets over vertellen?
- Ja, er staat één onwaarheid in, namelijk over een hond van een zeldzaam ras, van het eiland Ibiza. Bobby Salden beweert dat het de mooiste honden van de wereld zijn en in het boek herhaal ik, uit angst
| |
| |
voor Bobby Salden, die mening, hoewel ze mij niets kunnen schelen en ik ze zelf vies vind. Dat is een bewusste Irreführung des Lesers. Voor de rest heb ik alles precies zo weergegeven, welke fantastische onwaarschijnlijke gebeurtenissen er ook in voorkomen.
- Zijn het memoires?
- Ja. De ondertitel luidt: Aus den angewandten Erinnerungen des Vigoleis. Het beschrijft ons leven op Mallorca, met Zurückblicken op watik reeds vroeger had beleefd. Ook mijn kijk op Duitsland, het land waar ik vandaan ben gekomen en waar ik zo graag los van zou willen zijn. Maar hoe gemakkelijk ik mij ook in de Portugese taal en wereld beweeg, ik kan niet van de Duitse taal loskomen. Ik zou het boek niet in een andere taal hebben kunnen schrijven. Pas toen ik op Mallorca kwam, bleek mij dat ik vroeg of laat fatalerweise met de Spaanse wereld in aanraking moest komen. Vandaar een van de motto's die ik aan mijn boek heb laten voorafgaan, een citaat uit Jean Paul: Jeder wird mit seinem Norden oder Süden gleich geboren, ob in einem äusseren dazu - das macht wenig. Toen ik op Mallorca kwam besefte ik hoe Quijotisch ik was, hoe sterk beroerd door het irreële. Toch had ik vroeger Don Quijote in een Duitse vertaling niet kunnen lezen en zelfs op Mallorca lukte het mij niet. Pas twee, drie jaar geleden slaagde ik daar in en nu behoort hij met Santa Teresa van Avila en Pascoaes tot de schrijvers die ik telkens herlees. Ik identificeer mij niet met Don Quijote, dat is een te grof woord. Wel wat de dwaasheid betreft, maar zeker niet de tiefe Einsicht in das Leben, waarvan Cervantes blijk heeft gegeven, al is hij niet de auteur. Don Quijote heeft Cervantes geschreven. Het is een van de boeken uit de wereldlitteratuur waardoor de schrijver zelf wordt zugedeckt. Je vindt dat ook bij Augustinus, al heeft hij geen figuren geschapen en alleen zichzelf beschreven. Ook bij Pascoaes.
- Je noemt jezelf dus geen nihilist in de zin van de Existentialfilosofen?
- Neen, het nihilisme en het irreële wortelen in Spanje in de vaste grond. Zij staan met beide voeten op de Wolkenerde, terwijl in het Noorden het nihilisme dadelijk nebuleus wordt. Santa Teresa is even goed thuis in de hemel als in haar kookpot. In iedere kookpot is God aanwezig, zegt zij.
- Geloof je in God?
- Als dichterische Erscheinung. Wanneer ik het in negatieve zin over hem heb, dan is het de God der theologen, das Monstrum der Theologie. God is voor mij het Unnahbare, Unsagbare, Uebersinnliche. Dat heeft
| |
| |
niets met het hiernamaals of met moraal te maken, volgens mij. Ik weet het tenslotte ook niet. Daarom trekken sterk religieuze figuren mij aan, zoals Pascal, Cervantes, Pascoaes.
- Je boek bestaat toch niet uitsluitend uit dergelijke bespiegelingen?
- O neen, helemaal niet. Voor 90% is het een bunte Folge von Erlebnissen. Je weet dat de Italianen in het boze oog geloven waardoor onheilen worden aangetrokken. Mijn vrienden beweren van mij dat ik rare gebeurtenissen aantrek. Ik ben het daar niet mee eens. Ik zie alleen maar de gekke kanten aan de mensen, hun zwakke plek. Dat trekt mij dan weer aan, zodat ik op ze af ga. Dergelijke mensen helpen mij mijn Mensenscheu te overwinnen. Ze zijn een Bereicherung, waar zich de fontanellen nog niet gesloten hebben. Ich lebe aus den Extremen.
- Je hebt mij eens verteld dat je Schopenhauer een verkeerde pessimist vond. Wat bedoel je daarmee?
- Kijk eens, zelf ben ik de extreemste pessimist die er bestaat, al gelooft niemand het van mij. Marsman versleet mij voor zeer vitalistisch en voor de vrolijkste optimist. Ik heb daar met hem vaak over getwist, om hem te bewijzen dat ik een fröhlicher Weltverneiner ben. Schopenhauer heeft in zijn pessimisme berust. Hij is zuur geworden en zure pessimisten vind ik verdacht. Juist omdat ik pessimist ben, moet ik het grootste stuk vlees hebben dat de wereld mij bieden kan. Bij sommige mensen krijg ik dat ook. Over dergelijke dingen handelt mijn boek over Marsman, waarvoor ik nog alleen naar de eerste regel zoek.
- Wanneer heb je Duitsland terug gezien en watging er toen in jeom?
- In 1948 of 1949, na achttien jaar afwezig te zijn geweest. Bij Venlo gingen wij over de grens en ik keek met opzet uit het raam om te zien of er wat met mij zou gebeuren. Er gebeurde niks, volkomen niks. Heimwee heb ik nooit gekend, ook niet naar streken waar ik graag ben geweest. Ik kan dat gevoel begrijpen, zoals ik het Portugese begrip saudade begrijp of tenminste navoel, als dichterisches Erlebnis. Op Mallorca heb ik emigranten gekend die, wanneer er een Duitse boot de haven binnenvoer, te water gingen om even met hun hand de boeg aan te raken. Ich leide nicht an meinem Vaterland, ich leide an meiner Sprache, omdat ik ze niet zo beheers als ik zou willen. Mijn taal is rijker geworden juist doordat ik uit Duitsland ben weggegaan. Je moet eens lezen wat Börne buiten Duitsland geschreven heeft. Zijn Gedenkreden an Jean Paul staat op mijn schrijfbureau en daar lees ik nu en dan een bladzijde uit. De taal is een groot museum met schatten waar wij nooit bij kunnen komen.
| |
| |
- Ik zal je maar niet over de hedendaagse Duitse litteratuur vragen?
- Neen. Ich bin ungebildet wie ein moderner Buchhändler. Ik heb minder dan 1% van de wereldlitteratuur gelezen.
- Ben je met iets bezig?
- Nee, maar misschien schrijf ik een biografie over Pascoaes, als mij dat lukt, waarin ik tegelijk het Middeleeuwse Portugal wil weergeven, zoals dat nog om Pascoaes bestond, vermengd met autobiografische elementen. De titel heb ik al en dat is belangrijk: Die Gottlosigkeit Gottes. Het religieuze atheïsme heeft Pascoaes zijn leven lang beziggehouden, zoals het mij nog altijd bezighoudt. Voor mijn boek over Marsman bezat ik de beginregel al, maar ik ben hem vergeten. Een maand of zo geleden lag ik 's nachts dikwijls wakker en dan formuleerde ik in gedachten gedichten en essays zo kant en klaar dat ik dacht ze niet te zullen vergeten en ze de volgende morgen alleen maar hoefde op te tikken. Maar wanneer ik wakker werd was alles weer weg. De eerste seconden na het ontwaken moet ik nog altijd eerst wennen aan de afschuwelijke gedachte dat ik leef. De gedachte aan de dood kan mij in vervoering brengen. Ik zou eigenlijk niet moeten bestaan evenmin als de hele wereld. De Schöpfungssünde voel ik zo sterk aan den lijve dat het bij mij tot een aanklacht tegen God wordt. Wat mij aan het schrijven in hoge mate verontrust is de maatschappelijke nasleep die het veroorzaakt: papier, zetten, drukken, binden... Er komt een fotograaf om mij te vereeuwigen, een redacteur om mij te interviewen. Ik sta het liefst alleen. In mijn boek zeg ik ergens dat ik een ideale gevangenisbewoner of monnik zou zijn. Maar voor het eerste zou ik een misdaad aan de mensheid moeten begaan en voor het tweede een misdaad aan mijzelf.
- Hoe valt dat verlangen met je gereedschappenplankje te rijmen?
- Die Inkonsequenz. Maar verder geldt voor mij: Mir kleben die Eierschalen der Geburt noch immer an der Haut.
- Heb je je in Portugal ook met de politiek bemoeid?
- Weinig. Pascoaes was doodsbang zich met politiek in te laten. Ik heb eens een brief van tachtig vellen getikt, met ruime interlinie. Telkens als ik een vel vol had, keerde ik het om en tikte dan tussen de regels een nieuwe regel. Die brief heb ik gepost met de voldoening dat de Duitse censuur daar voorlopig haar handen vol aan zou hebben en in die tijd tenminste geen kwaad kon doen. Ook heb ik eens in Oporto uit een telefooncel het Duitse consulaat opgebeld. Zodra zich iemand meldde zei ik: Hier spricht 2K75723. Haben Sie das? Notieren Sie: MC
| |
| |
73. Later hoorde ik langs allerlei omwegen dat deze boodschap enige verwarring had gesticht. Zij dachten met een nieuwe code te maken te hebben. Nu heb je toch zeker wel genoeg voor je interview?
- Ja, ik denk het wel.
Het wil niet zeggen dat ons gesprek afgelopen was. Maar tenslotte nam ik afscheid, nadat ik voor de laatste maal mijn opwachting in de alcoof had gemaakt bij de zieke nijvere koningin. In het nauwe gangetje toonde Thelen mij de uitklapbare scheerspiegel van Henny Marsman, beplakt met de tekening van een ruiker bloemen waarover de woorden: J'aime Marie waren geschreven. Naast de kapstok hing het skelet van een eenjarig kind, erg vredig en aandoenlijk, met op de plaats van de ontbrekende linkerarm een aluminium vork en tussen de vingerkootjes van de rechterhand een visitekaartje met rouwrandje:
Albert Vigoleis Thelen
ein Mussdeutscher aber kein Musterdeutscher.
De werkster had het skelet pas ontdekt toen zij reeds twee of drie maal over de vloer was geweest. Zij kwam de schrijver, tot zijn stomme en verstommende verbazing, condoleren met het verlies van zijn zoontje, van welks bestaan zij niet eerder geweten had, evenmin als de vader zelf. Het skelet had ook de belangstelling gewekt van een jongetje dat met zijn moeder op bezoek kwam. Toen zijn moeder hem had uitgelegd dat het een kindje van één jaar was, zoals het er van binnen uitziet, vroeg hij met bewondering of zo'n klein kindje dan al met een vork kon eten.
1953
|
|