9. De ontdekking van Werehpai
Toen ik jarig zou worden, ging mijn vader jagen, zodat we een feest konden vieren. Mijn vader, Kamainja Panaschekuung samen met Sairësë. Het was 7 mei 2000. Ze schoten een pakira en een aap. De pakira was door de jachthond gevonden. Toen ze de pakira in de katari hadden gebonden, was de jachthond verdwenen. Ze zochten, maar konden hem niet vinden. ‘We zullen morgen terugkomen om hem te zoeken’, zeiden ze, terwijl ze zaten te eten. ‘Zie je die hoge rots met grotten? Misschien is mijn jachthond daar gaan schuilen voor een tijger’, zei mijn vader en zijn vriend antwoordde: ‘Misschien is dat de rots waar men vroeger was gaan schuilen, toen er oorlog was. Mijn oma heeft me dat verteld.’
De volgende dag, 8 mei gingen Kamainja en drie mannen, Sairësë, Menio en Sarake naar de rots, met hun zaklantaarns. Ze kwamen bij de grote rots en waren bang. Ze durfden er niet in, behalve Kamainja die z'n jachthond wilde zoeken.
‘Nee laat maar, we komen niet naar binnen’, riepen de anderen. Ze dachten aan het enge verhaal dat ze vaak hadden gehoord, dat er geesten van hun voorouders in de rots zouden wonen.
En misschien was er wel een tijger in de rots...
Maar Kamainja was niet bang. ‘Ik ga!’. ‘Nee, ga niet!’ De anderen waarschuwden hem. Ze waren bang. Vanuit de cultuur weten we dat je nooit een rots als deze mag binnengaan, want je weet nooit wat er is. ‘Als je niet meer naar buiten komt, zullen wij weggaan en je achterlaten.’.
Ze probeerden hem om te praten, maar Kamainja liep de rots binnen.