'"Je bent wat je wil zijn". Sporen van hoop in de trilogie van Astrid H. Roemer'
(1999)–Els Moor– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |
Els Moor
‘Je bent wat je wil zijn’
| |
[pagina 74]
| |
bare, ‘on-geluk’ voorspellende naam Onno draagt. Hij is een wereldvreemde dromer, die de hem omringende wereld ervaart als een gesloten bolwerk. Hij wil niets liever dan astronaut worden en de aarde onder zich laten. ‘Het bleef voor hem een opluchting te weten dat hij ooit ontkoppeld zou worden van alles wat op de grond plaatsvindt.’ Zo'n gesloten bolwerk is ook het gezin Mus waar Onno uit voortkomt, dat wordt gedomineerd door zijn vader Michaël, een losbollige predikant die zijn vrouw en kinderen mishandelt en overspel en incest pleegt. Hij is een grenzeloze opportunist die er niet voor terugdeinst om aan te pappen met de militaire machthebbers en zelfs betrokken raakt bij drugshandel. Onno's moeder heeft er, ondanks alle vernederingen die ze moet doorstaan, moeite mee om definitief met haar echtgenoot te breken. Haar verscheurdheid voert haar naar Nederland en weer terug. Onno zelf wordt heen en weer geslingerd tussen zijn verbondenheid met zijn familie en zijn haat jegens zijn vader, die hij op een kritiek moment zelfs bijna om het leven brengt tijdens een worsteling in de Surinamerivier. Even heeft hij zijn ‘leven gewaagd’ om uit zijn isolement te komen. Maar via een andere gebeurtenis raakt hij er weer middenin. Hij veroorzaakt een verkeersongeluk, waarbij een man, een vrouw en hun kind worden gedood. Onno zat achter het stuur maar zijn broer, die naast hem zat, laat zich als de schuldige opsluiten. Na het ongeval is Onno een kerk in gevlucht en daar trekt zijn leven aan hem voorbij in negen ‘verhalen’. Hij wankelt tussen de zachte vrouwenwereld en de machowereld van zijn vader en zijn broer. Toch is het juist zijn broer die in staat is tot ‘moed’ als hij de schuld van het ongeluk op zich neemt. De onevenwichtige verdeling tussen het mannelijke en het vrouwelijke in de samenleving en in de mens en de uitzichtloze situatie van jonge mensen in een verloederde maatschappij zijn belangrijke motieven in deze roman. Maar in Onno zien we natuurlijk ook aspecten van het isolement waarin de jonge staat Suriname verkeert door de onmogelijkheid om op eigen kracht de littekens van een liefdeloze behandeling in het koloniale verleden te boven te komen. Deze thematiek sluit aan bij de structuur en het taalgebruik van Gewaagd leven. De terugblik van Onno is gefragmenteerd. Hij is in de war door de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden. De roman begint met het einde, met het moment waarop Onno zichzelf heeft hervonden en weer naar huis durft te gaan. ‘Ik vermoed dat ik ben herboren als een volwassen Cre- | |
[pagina 75]
| |
ool. Toen ik zonet met de mensen de kerk uitliep heb ik met opzet getrapt op de voet van een vrouw. Zij kon het duidelijk voelen. Ze keek verschrikt mijn kant op.’ Al op de eerste bladzijde laat Roemer dus duidelijk zien waar volgens haar de schoen wringt in de Surinaamse maatschappij en vooral binnen de Creoolse bevolkingsgroep. De ‘verhalen’ worden afgewisseld met ‘berichten’ uit het verleden en uit de actualiteit en met ‘gesprekken’, monologen tegen zijn afwezige broer. De taal is barok, sterk beeldend, soms bombastisch en te kunstmatig. Het tweede deel van de trilogie, Lijken op Liefde, speelt in een toekomst die al bijna door de tijd is ingehaald: december 1999, vlak voor de overgang naar het jaar 2000. Het Surinaamse volk heeft via een referendum gekozen voor openbare rechtzittingen om de waarheid omtrent de decembermoorden van 1982 boven tafel te krijgen. Terwijl het tribunaal nog maar nauwelijks is begonnen, loopt het al vast in het onvermogen om objectieve en subjectieve belangen te scheiden. In dezelfde periode onderneemt een oudere vrouw, Cora Dumfries, een grote buitenlandse reis met als doel onderzoek te doen naar een moord die in de jaren zeventig werd gepleegd en de daarmee op geheimzinnige wijze samenhangende plotselinge dood van Onno Sewa, de pleegbroer van haar man Herman Sewa, een natuurgenezer uit het district Para. Onno Sewa, naar wie de Onno uit Gewaagd leven is vernoemd, was de boezemvriend van Michaël Mus en net als hij een losbol en een rokkenjager. Cora werkte als huishoudster in het gezin van de politicus Crommeling. Toen diens secretaresse, An Andijk, met wie hij een seksuele relatie had en die ook contacten had met Onno Sewa, vermoord in haar huis lag, werd Cora uit haar woonplaats gehaald om het lijk af te leggen en de sporen van de verwondingen te verdoezelen. Van de grote som zwijggeld die ze toen kreeg, kan ze nu haar reis op zoek naar de waarheid maken. Lijken op Liefde wordt verteld door twee ‘stemmen’: die van Cora, een eenvoudige vrouw die haar man via cassettebandjes vertelt wat ze meemaakt op reis, en de vertellende stem die, vanuit het perspectief van Cora, via flashbacks, gesprekken en gebeurtenissen als een ontleedmes doordringt in de werkelijkheid. In Nederland ontmoet Cora Onno Mus, die doof is geworden, ‘in een doodstille wereld leeft’. Aan het einde van haar reis, in Miami, spreekt Cora met de politicus Crommeling en zijn vrouw. Dit gesprek levert haar een schat aan informatie op | |
[pagina 76]
| |
over de moordzaak, maar net niet die ene ontbrekende schakel om de keten te sluiten. Terug in Suriname wacht Cora een onaangename verrassing: haar man blijkt als getuige bij het tribunaal betrokken te zijn, en daarbij is aan het licht gekomen dat hij al jaren een illegale abortuspraktijk heeft. Ook aan zijn handen kleeft dus bloed. Maar ook de slachtoffers van de mensenrechtenschendingen blijken betrokken bij abortusgevallen die Herman Sewa heeft gepleegd. Aan het einde van het proces is er eigenlijk niemand meer die schone handen heeft, zelfs de rechter die de uitspraak moet doen, de zoon van de politicus Crommeling, is niet objectief. Lijken op Liefde heeft veel weg van een misdaadroman en kan ook als zodanig worden gelezen, maar de spanning zit niet in een onverwachte ontknoping, maar juist in de verknooptheid. De verstrengeling van persoonlijke en politieke belangen waarin de waarheid onvindbaar wordt, is een hebi van het Surinaamse volk die niet schoongewassen kan worden door een wintipré in het district Para, waar deze dansrituelen voor goden en geesten veelvuldig plaatsvinden. Roemer zegt: ‘Surinamers konden het jaar tweeduizend ondanks hun inspanningen niet verschoond van de geschiedenis ingaan.’ Hier is er dus geen sprake van een culturele kunu maar van de reële schandvlek van mensenrechtenschendingen uit het nabije verleden die nog niet schoongewassen is door onderzoek naar de waarheid. Roemer schrijft in de verleden tijd over wat voor ons toekomst is, maar nu het begin van het volgende millennium steeds dichterbij komt, moeten we vrezen dat deze woorden een voorspellende kracht hebben en dat Suriname de nieuwe eeuw ingaat zonder helderheid in zaken die een werkelijke bevrijding van het Surinaamse volk in de weg staan. In Was Getekend draagt de hoofdfiguur de merkwaardige naam Pedrick de Derde Abracadabra, bijgenaamd Ilya. Hij bevrijdt zichzelf van zijn hebi's en maakt van een stuk jungle een paradijs dat hem materiële en geestelijke rijkdom oplevert. Hij wacht op zijn kinderen die onderweg zijn vanuit Nederland, waar ze met hun moeder Sofia wonen. Het vliegtuig uit Nederland stort neer doordat het vlak voor de landing op de Surinaamse luchthaven tegen een kankantri, de heilige, door geesten omringde reuzenkatoenboom, in het district Para vliegt. Pas na de ramp krijgt Pedrick de Derde het bericht dat zijn kinderen niet in het vliegtuig zaten, omdat Sofia op het laatste moment de reis per charter te riskant vond. | |
[pagina 77]
| |
In een voorgeschiedenis van tien hoofdstukken wordt het levensverhaal van Pedrick de Derde verteld. Elk hoofdstuk wordt voorafgegaan door zijn gedachten tijdens de lange nacht van wachten en door ‘fragmenten uit Holland’ van zijn dierbaren. Deze structuur draagt, ondanks de zeer complexe menselijke relaties en situaties, bij tot een grotere helderheid dan in de twee voorgaande delen, en ook het taalgebruik maakt Was Getekend begrijpelijker. Maar de helderheid zit vooral in de duidelijke lijn in het leven van de hoofdfiguur. Roemer laat met het levensverhaal van Pedrick de Derde zien dat menselijke warmte en liefde voor de eigen plek uitkomst kunnen bieden in een traumatisch heden dat getekend is door het verleden. Menselijke warmte heeft Pedrick de Derde Abracadabra - een vondeling die, besmet met lepra, als baby door indianen aan een missionaris werd meegegeven, terwijl ze ‘Ilya’ riepen - in voldoende mate meegekregen van zijn pleegouders, de ‘rooie witman’ Pedrick de Tweede, zoon van een machinist uit Boston en een bosnegervrouw, en een uit Nederland afkomstige verpleegster. De afkomst van Pedrick de Derde blijft onbekend. Hij kan een ‘zoutwaterchinees’ (neologisme, een typisch voorbeeld van Roemers experimenteerlust) zijn of een ‘indiaan’, maar zijn moeder zegt hem, als hij verdrietig is: ‘Je bent wat je wil zijn.’ Deze uitspraak uit de mond van een pleegmoeder verwijst naar een sprankje hoop voor de toekomst van het Surinaamse volk: je identiteit hoeft niet bepaald te worden door etnische afkomst, leed en onrecht uit het verleden of door culturele of religieuze ballast, maar even goed door een eigen vrije keuze. Op zijn derde jaar is Pedrick genezen van zijn melaatsheid, maar hij houdt er een levenslange oogziekte aan over. Steeds wanneer hij geemotioneerd is, wordt hij blind door zijn tranen en moet hij in het ziekenhuis worden opgenomen. Daar ontmoet hij als hij vijfentwintig is zijn toekomstige vrouw, de verpleegster Sofia Mus, zuster van Michaël Mus. Hun huwelijk heeft vanaf het begin ‘weeffoute’ - een constatering van Pedrick de Tweede, die daarmee verwijst naar Sofia's schuldgevoel. Door haar nalatigheid is een patiënte in het ziekenhuis, een zwangere vrouw, in de lift bekneld geraakt en omgekomen. Wanneer zij gaat bevallen van haar tweeling wil Sofia eigenlijk niet geconfronteerd worden met dit verleden, maar ze moet toch naar het ziekenhuis. De jongen Junier blijft in leven en het meisje Clair ‘heeft twee dagen gebalanceerd tussen Hier en Daar en is uiteindelijk naar Daar gekanteld’. Pedrick ziet | |
[pagina 78]
| |
dit niet als noodlottig. Zijn opvattingen zijn uitgesproken: ‘Hun familiegraf is met een engel begonnen’ en ‘Mijn kinderen zijn zonder zonden... Wat erfzonde?’ Het grafje van Clair wordt een centrale plek op het perceel van Pedrick aan de Weg naar Zee, een landbouwgebied buiten Paramaribo langs de weg naar de Atlantische Oceaan, waar een lijkverbrandingsplaats van de Hindoes is. Er wordt nog een dochter geboren, Rozemond, die vanaf heel jonge leeftijd verknocht is aan het perceel en idolaat is van paarden, die van oudsher de belichaming zijn van kracht en vitaliteit. Toch moet ook zij in de jaren tachtig naar Holland vertrekken. Moeder Sofia heeft dan haar toevlucht gezocht bij een piloot in Nederland, en wanneer Suriname te onveilig wordt onder de militaire overheersing, zullen haar kinderen moeten volgen. Pedrick blijft achter op het perceel met zijn geadopteerde dochter Josta en haar kindje. In het laatste deel van de trilogie vertoont hij de kenmerken van een nieuwe mens. Hij vertrouwt op zijn eigen kracht en wil niets weten van schijnzekerheden of kunu en houdt zich principieel afzijdig van de gecorrumpeerde politiek. Was Getekend bestrijkt een periode van vijfentwintig jaar, van het begin van de jaren zestig tot halverwege de jaren tachtig. Belangrijke gebeurtenissen uit de twee andere delen, zoals de moord op An Andijk en de dood van Onno Sewa, komen vanuit een ander gezichtspunt weer terug in dit deel. Letterlijk op de valreep, op de vliegtuigtrap voor haar vertrek naar Nederland, onthult Pedricks moeder haar zoon de toedracht van de dood van Onno Sewa, een van de ontbrekende schakels in Lijken op Liefde. De delen grijpen dus in elkaar, en in alle drie romans ontdekt de lezer zonder veel moeite facetten van het moeizame dekolonisatieproces van Suriname tegen de achtergrond van historische gebeurtenissen. Een vergelijking ligt voor de hand tussen het machogedrag van de vader van het gezin Mus en de liefdeloosheid van opportunistische gezagsdragers die apathie teweegbrengt en ontheemding door de vlucht naar het oude moederland. In Was Getekend komt daar nog bij dat wie initiatieven neemt om zichzelf en de gemeenschap een beter bestaan te verschaffen, te maken krijgt met een dwarsliggende overheid. Allerlei vergunningen worden Pedrick de Derde door het jaloerse gekonkel van overheidsfunctionarissen afgepakt en het wordt hem kwalijk genomen dat hij zich verre blijft houden van iedere bemoeienis met de politiek. In Lijken op Liefde breekt er even licht door in de dichte oerwoudbe- | |
[pagina 79]
| |
groeiing. Cora Dumfries is een sterke vrouw. De Surinaamse, en in het bijzonder de Creoolse, vrouw staat bekend om haar kracht en zelfstandigheid. De man ziet haar eerder als een bedreiging van zijn machtspositie dan als een kameraad in de strijd om het dagelijks bestaan. Zelfs de jonge Onno Mus voelde zich een ‘volwassen Creool’ toen hij een vrouw op haar voet trapte. Cora neemt zelf initiatieven om klaarheid te krijgen in duistere zaken. Dat zij er niet helemaal in slaagt om de schuldkwesties omtrent de moord op An Andijk en de mysterieuze dood van Onno Sewa te ontwarren, ligt niet aan een gebrek aan moed of doorzettingsvermogen maar aan de ondoordringbaarheid van de situatie. Pedrick de Derde heeft zijn doorbraak naar persoonlijke vrijheid met veel bloed, zweet en letterlijke tranen bevochten. Ondanks voortdurende tegenslagen geeft hij aan zijn leven een positieve wending, doordat de liefde voor zijn grond hem de kracht geeft om ‘onverstoorbaar’ te zijn. Bij het bericht van het bloedbad (de decembermoorden in 1982) ‘was hij naar buiten gelopen om te zien of Het Perceel gewoon intact was. Hij kon zich voorstellen dat ook de plantennatuur reageert op zo'n misdaad. Maar zelfs de passaat rook niet naar vers mensenbloed. Niet naar kruitdamp. Hij besloot dan ook alles even onverstoorbaar als zijn landgoed te ondergaan.’ Hij leert leven met zijn oogziekte die hem na iedere schokkende gebeurtenis weer tijdelijk blind maakt, omdat hij in staat is de realiteit om te zetten in sprookjes. ‘Een sprook is een verhaal dat tegen het leven in wordt verteld.’ Hij leest de verhalen van de grote Europese sprookjesschrijvers en vertelt zelf sprookjes over de raadsels van zijn afkomst, over de dood van zijn dochtertje Clair en die van Onno Sewa. Evenals Onno Mus uit Gewaagd leven zoekt Pedrick troost in een fantasiewereld. Maar Pedrick heeft die wereld een bodem gegeven door zijn stuk grond, terwijl Onno terechtkomt in een migrantenbestaan. Pedrick heeft de ondergrond van een jeugd vol liefde, al is hij een vondeling, terwijl Onno als natuurlijk kind van zijn ouders is gedoemd balling te worden. Pedrick is waarschijnlijk het kind van melaatse uitgestotenen en ook hijzelf ‘was getekend’. Hij slaat zijn pleegmoeder in haar gezicht als zij hem die waarheid vertelt, maar staat er daarna steeds opener tegenover. Hij heeft melaatsen als vrienden, hij adopteert bewust een kind van melaatse ouders en ten slotte is hij zover dat hij tegen een melaatse lifter kan zeggen: ‘Melaatsheid is geen vloek. Melaatsen zijn geen ballingen.’ Zijn vrouw, zijn kinderen, zijn | |
[pagina 80]
| |
schoonmoeder, zijn moeder en zijn jeugdvriendin, die allen over de zee zijn vertrokken en in Nederland een migrantenbestaan leiden, noemt hij ‘ballingen’. Vanuit de geschiedenis van de lepra in Suriname is dit een belangrijke verwijzing. Melaatsen zijn lang afgezonderd gehouden van de Surinaamse samenleving. Lepra werd gezien als een vloek, niet als een ziekte die te genezen is als men er snel bij is, zoals in het geval van Pedrick zelf. Lepra past in het patroon van ‘erfzonde’, ‘kunu’, ‘schuld’ en andere lasten die mensen vanuit het verleden of vanuit hun cultuur met zich mee dragen. Het afrekenen met de doem van de lepra past in Pedricks persoonlijke vrijheidsstrijd. Hij blijft dicht bij de zee wonen, maar hoeft er niet zo nodig over. Wellicht draagt deze romanfiguur sporen van Astrid Roemer zelf, die als migrant al meer dan dertig jaar bezig moet zijn met een dergelijk proces van bevrijding. Afstand nemen betekent bevrijding, en daarvan lijkt Was Getekend een bewijs. Maar Roemer woont in Nederland. Is zij zelf dan geen ‘balling’ zoals in de ogen van haar hoofdfiguur zijn dierbaren die overzee gegaan zijn ‘ballingen’ zijn? Of is diegene een ‘balling’ die vlucht voor zichzelf en zijn hebi's? Of ik zelf ‘vluchtte’ toen ik in 1978 naar Suriname emigreerde, laat ik in het midden, maar ik moest in het verre tropenland wel doorgaan met afrekenen met bakrahebi's, de ‘ballast’ die ik had meegebracht uit Nederland. Roemer beschrijft een fictieve wereld die sterk doet denken aan de werkelijke wereld van Suriname. Dat is haar manier om zich intens met de problematiek van Suriname te verbinden. De afstand is een voorwaarde tot ‘beter zicht’. Daardoor is zij geen ‘balling’, ook geen ‘pottenkijker’, maar eerder een obiaman (genezer uit de wintigodsdienst) die door middel van haar romans een diagnose probeert te stellen van een zieke samenleving, hetgeen gepaard gaat met een hoop ‘abracadabra’, in haar geval met de complexiteit van haar stijl en haar taalgebruik. De weerbarstige wereld van haar romans zit zo boordevol symboliek dat je daar als lezer nooit mee klaar komt. De vliegramp bijvoorbeeld die als afschuwelijk decor dient in Was Getekend - en die in werkelijkheid plaatsvond op 7 juni 1989 en op 7 juni 1999 voor het eerst in Suriname werd herdacht - speelt een belangrijke rol in de fictieve wereld van deze roman. Allerlei interpretaties liggen binnen de trilogie voor de hand. Pedrick verliest zijn kinderen niet, en zijn hoop blijft dus bestaan. Zijn moeder en zijn dierbaarste jeugdvriendin, die zijn verleden positief hebben getekend, behoren echter wel tot de slachtoffers; zijn | |
[pagina 81]
| |
volwassenheid is dus een feit. Huiveringwekkend is het beeld van het vliegtuig dat uitgerekend tegen een kankantri in de Para te pletter vliegt en opgaat in vlammen. De suggestie wordt gewekt dat de geesten van de geboortegrond de Surinamers uit Nederland, de ‘ballingen’, niet toelaten. Maar naast vernietigend is vuur ook reinigend, met name in de winticultuur. Het vliegtuig is letterlijk de verbinding tussen Nederland en Suriname. De vernietiging van het vliegtuig op ‘heilige grond’ kan dus ook verwijzen naar een offer ter reiniging van de relatie tussen beide landen van alle koloniale hebi's, wat een spoortje hoop voor een betere toekomst betekent. Essentieel aan de wintifilosofie is immers dat alles door een dubbele kracht wordt bepaald, een die levend houdt en een die doet verdwijnen. We zagen al dat namen bij Astrid Roemer niet zomaar namen zijn. Onno duidt ‘on-geluk’ aan, Clair is de helderheid en de zuiverheid van wie nauwelijks heeft geleefd en zonder zonden is, de familie Abracadabra kent de toverspreuk van de liefde, en in Ilya, de naam die de indianen aan Pedrick meegaven, kun je ‘il y a’ lezen, er is: ‘er is’ een Pedrick de Derde en hij zal er blijven! Hij woont aan de Weg naar Zee, een plaats die ruimte en hoop aangeeft, maar tevens verwijst naar de dood. Ook met de spelling en het gebruik van hoofdletters en koppeltekens gaat Roemer zeer eigenzinnig om. Niet alleen de tekst draagt haar persoonlijke stempel (‘was getekend’), maar ook de wereld die in die tekst vorm krijgt: haar Suriname is geografisch niet het land van de kaart, haar Paramaribo niet de stad van de plattegrond en historische feiten zijn niet altijd juist weergegeven. Ze speelt met uitdrukkingen van het Nederlands en Surinaams-Nederlands en gebruikt Surinaams-Nederlandse woorden en zinswendingen op een geheel eigen manier. Dat alles wijst erop dat het hier niet gaat om een reële, herkenbare wereld, maar om een innerlijke werkelijkheid, waarbij Roemer de lezer inzet bij haar moeilijke zoektocht naar de waarheid. | |
|