Ion,
in de gelijknamige komisch getinte tragedie van Euripides de zoon van de Atheense koningsdochter Kreousa en Apollo, die zich op ruwe wijze aan haar had opgedrongen.
Na de bevalling verbergt Kreousa haar zoontje in een grot in de helling van de Akropolis, maar vindt hem er kort daarop niet terug: op verzoek van Apollo heeft Hermes het kind weggevoerd naar de tempel van Apollo in Delphi. In deze tempel groeit Ion op, onwetend omtrent zijn afkomst, en doet dienst als tempeldienaar.
Kreousa trouwt met Xouthos, die heerser wordt over Athene. De echtelieden blijven kinderloos en gaan in Delphi de raad vragen aan het orakel. Kreousa beklaagt zich tegenover de aanwezige functionaris, Ion, in verhulde bewoordingen over haar bitter lot: dat zij het slachtoffer is geworden van Apollo die zich van haar meester heeft gemaakt en vervolgens haar - en zijn - kind geen bescherming heeft geboden.
Intussen krijgt Xouthos van het orakel te horen dat hij niet kinderloos uit Delphi zal vertrekken: de eerste op wie hij bij het verlaten van de tempel zal stuiten, is zijn zoon. Xouthos ontmoet dan Ion en verwelkomt hem als zijn zoon. Deze schikt zich in zijn kennelijke bestemming dat hij als zoon van Xouthos de troon van Athene zal erven. Kreousa wenst zich echter niet teruggedrongen te zien in de rol van onvruchtbare stiefmoeder en probeert de jongen met gif om het leven te brengen. Als Ion aan deze gifmoord ontsnapt en zich op Kreousa wil wreken, komt Pythia, de priesteres van Apollo, tussenbeide en toont de door Kreousa destijds achtergelaten wieg en kleren, zodat deze haar zoon herkent.
Ion geldt als stamvader van de Ioniërs. Bij Strabo is hij bovendien de eerste koning van Athene, die de staat politiek georganiseerd heeft.
Het verhaal van Ion is in de oudheid vanaf de 6e eeuw v.C. een enkele keer op Grieks aardewerk voorgesteld; meestal gaat het om de herkenning van Ion door Kreousa. In de westgevel van het Parthenon was hij als een van de stamvaders van Athene afgebeeld (verloren gegaan).
Heeft het thema in de beeldende kunst van de nieuwe tijd geen weerklank gevonden, in de literatuur van de nieuwe tijd is het stuk van Euripides - een spel van vergissingen met ironische elementen: het wangedrag van de goden, de merkwaardige orakelspreuk - enkele malen voor het theater bewerkt. Zo zijn er ‘veredelde’ versies van A.W. von Schlegel 1803 en van Leconte de Lisle in L'Apollonide 1888; een stuk van Eliot, The Confidential Clerk 1952, waarin de geschiedenis, vol onzekerheid over verwantschappen en identiteit, is gesitueerd in het contemporaine Engeland. In de Engelse of Engelstalige literatuur is er trouwens verhoudingsgewijs veel aandacht voor dit verhaal: tragedies van Whitehead 1754 en Talfourd 1835 en een vertaling/bewerking van het stuk van Euripides door de dichteres Hilda Doolittle 1937.
Heinemann 1920; Lippa 1931.