Deukalion & Pyrrha.
Deukalion is een zoon van Prometheus en Klymene of Pronoia en getrouwd met zijn nicht Pyrrha, een dochter van Epimetheus en Pandora. Zeus wilde het bestaande mensengeslacht door een zondvloed verdelgen, maar was bereid de enkele rechtvaardigen die hij kon vinden, te sparen: Deukalion en Pyrrha. Op aanraden van Prometheus bouwden ze een vaartuig waarin ze, toen Zeus de vloed over de aarde zond, negen dagen en nachten ronddobberden. Toen ze weer grond onder de voeten kregen - volgens Pindaros en Ovidius de berg Parnassos, volgens Hyginus de Etna - mochten ze een wens doen. Ze vroegen om het gezelschap van andere mensen. Zeus gaf opdracht het gebeente van hun moeder over de schouders achter zich te werpen. Ze verstonden dit als een verwijzing naar de moeder van allen, de aarde, en wierpen stenen over hun schouders. Uit de door Deukalion geworpen stenen ontstonden de mannen, uit die van Pyrrha de vrouwen.
Op dit Griekse zondvloed-verhaal (vgl. Noach) dat van Deukalion de stamvader van de huidige mensheid maakt, wordt al gezinspeeld door Pindaros. Het is evenwel vooral bekend uit het werk van latere auteurs, onder wie Apollodoros en Ovidius. Uit de oudheid zijn er geen afbeeldingen die met zekerheid zijn te identificeren als voorstellingen van het tweetal behalve een stucreliëf in Ostia uit de 2e eeuw n.C.
Jean de Meun vertelt het verhaal van het echtpaar in zijn Roman de la rose ca. 1275. Bacon neemt het op in zijn mythologisch compendium De sapientia veterum 1609. Milton expliciteert de vergelijking met Adam en Eva in zijn Paradise Lost 1667.
Tot de vroegste afbeeldingen behoren een reliëf van Filarete ca. 1440 aan de bronzen deur van de Sint-Pieter te Rome en een prent van Vérard 1493. In de 16e en 17e eeuw is het verhaal sporadisch uitgebeeld, onder meer door Peruzzi (fresco Villa Farnesina te Rome ca. 1508-11), Beccafumi ca. 1519 (fresco in het Palazzo Bindi Sergardi te Siena) en Tintoretto ca. 1541. Tot in de 18e eeuw levert het stof voor een aantal in vergetelheid geraakte opera's. Van Bilderdijk is er een gedicht uit 1783.