Stellingen
behorende bij het proefschrift
Atlas van Vroegmiddelnederlandse Taalvarianten van M.A. Mooijaart.
1. | Middeleeuwse oorkondentaal is niet uniform. |
| |
2. | Gebruik van hoofdletters voor appellatieve eigennamen in uitgaven van dertiende-eeuwse ambtelijke teksten leidt noodzakelijkerwijs tot inconsequenties.
J. Buntinx en M. Gysseling, Het oudste goederenregister van Oudenbiezen. Tongeren, 1965. |
| |
3. | De uitspraak van de <g> in Alexanders Geesten, de titel van een werk van Jacob van Maerlant, is [′dʒ] of [ʒ], niet [γ], als men tenminste zoals gebruikelijk ofwel de (waarschijnlijke) klankvorm van het Middelnederlandse woord ofwel die van het Nieuwnederlandse equivalent (geste) als criterium kiest. |
| |
4. | Willegare is geen garen, en zou het in de gegeven context in de 13de-eeuwse Brugse lakenkeuren ook niet kunnen zijn.
G. de Poerck, La draperie Médiévale en Flandre et en Artois. Technique et terminologie. Brugge, 1951. III Glossaire flamand, 139. |
| |
5. | Tot de meest relevante informatie met betrekking tot woorden of woordvormen uit historische taalfasen, zoals vermeld in woordenboeken en grammatica's, hoort niet alleen lokalisering en datering, maar ook het genre van de tekst waarin het woord is aangetroffen, en, als dat een berijmde tekst is, de positie in of buiten het rijm. |
| |
6. | Door afleiding gevormde vrouwelijke persoonsnamen moeten in een woordenboek in principe als afzonderlijke lemma's behandeld worden. |
| |
7. | Het centraal invoeren van gestandaardiseerde referentiewoorden voor de Nederlandse woordenschat (ook de historische) is noodzakelijk in verband met het toenemende gebruik en uitwisseling van electronische databanken. |
| |
8. | Het beste woordenboek is een zo compleet mogelijke digitale databank; het ideale woordenboek is een hanteerbaar boek met de belangrijkste informatie uit een dergelijke databank.
Linda P. Verstraten, Vaste Verbindingen. Een lexicologische studie vanuit cognitief-semantisch perspectief naar fraseologismen in het Nederlands. Leiden, 1992. p. 229. |
| |
9. | Onderricht in de artistieke, historische en methodische aspecten van de moderne communicatiemedia als film en televisie hoort een plaats te krijgen in het voortgezet onderwijs, zo nodig ten koste van (een deel van) de tijd die is ingeruimd voor de traditionele kanonieke literatuur. |