Onze strijd
(1875)–V.A. dela Montagne– Auteursrechtvrij
[pagina I]
| |
InleidingDe taal is de ziel van een volk. Een volk dat zijne taal verwaarloost, gaat zijn' ondergang te gemoet. Van daar dat de overweldigers altijd beginnen met de poging om de taal der natie uit te roeien, wier nationaliteit zij wenschen te vernietigen. Het geschiedboek staaft dit door menigvuldige voorbeelden. Geen wonder dus dat het Vlaamsche volk voor het behoud der Vlaamsche taal ijvert, althans al die Vlamingen, wier voorouderlijke zeden niet verbasterd zijn geworden door de veronachtzaming hunner moedertaal, ter wille van het Fransch. Vóór de afscheiding van Zuid en Noord was de Nederlandsche taal de hoofdtaal. Ieder Vlaamsch sprekend burger kon naar alle rijksambten mededingen. Wanneer de Walen destijds een ambt in Vlaanderen wenschten te verkrijgen, moesten zij het Vlaamsch leeren: en zij leerden het uit een welbegrepen eigenbelang. In zoo ver zij in hunne eigene provinciën naar eene rijksbediening dongen, werd dit niet van hen gevorderd: dat was billijk. Maar thans? In de Vlaamsche gewesten moeten de Vlaamsche ambtenaren Fransch verstaan. De Waalsche ambtenaren echter, welke dààr geplaatst zijn, behoeven geen Vlaamsch te kennen. De taal van het Gouvernement strekt hun tot vrijbrief. | |
[pagina II]
| |
In 1830 dacht de regeering staatkundig te handelen mot de aanneming van het Fransch voor alle staatsinstellingen, uitgezonderd de heffing der belastingen, welke in Vlaanderen volgens Vlaamsche aanslagbiljetten geschiedt. Zij heeft de vrijheid verleend in het Vlaamsch te mogen betalen; bij gebreke daarvan wordt men in het Fransch gedagvaard en veroordeeld. De regeering waande geen beter scheidsmuur tusschen Noord en Zuid te kunnen oprichten, dan de afschaffing der Nederlandsche taal voor gouvernementszaken, zonder te bedenken dat het gevaar voor den Staat niet uit het Noorden maar uit het Zuiden dreigde. Dit gevaar werd juist des te grooter door de invoering der Fransche taal, die Fransche zeden en gebruiken aankweekt en de annexeering vergemakkelijkt. De ondervinding, bij den jongsten oorlog tusschen Duitschland en Frankrijk opgedaan, heeft de Belgen geleerd, hoe weinig het Keizerlijk bestuur hun nationaal bestaan achtte. Bij al de verdedigingsmiddelen welke er door de regeering ontworpen worden om de nationale onafhankelijkheid te handhaven, veronachtzame zij dus de taal van de meerderheid des volks niet, maar zoeke het Vlaamsch krachtig te bevorderen. Te recht zingt de dichter: Wij hebben de taal, die, monarchen ten trots,
Voor 't bestaan van ons volk heeft gepleit,
Die langs 't slagveld der eer, boven 't golvengeklots
Onzen naam, onze faam heeft verbreid!
Wij hebben de taal, die aan Zuid en aan Noord
Den roem van den Leeuw heeft gebracht,
En getuigenis gaf in het krachtige woord
Van zijn eerlijke, manlijke krachtGa naar voetnoot(1).
Waarlijk, ieder deskundige weet welk een rijkdom de Vlaamsche taal bezit, een rijkdom door de Fransche geleerden zelven erkend. | |
[pagina III]
| |
In de Analogies linguistiques verklaart Lebrocquy: ‘Le Flamand tient un des premiers rangs. Il a toutes les qualités du Grec, moins l'extrême douceur et l'abondance des formes grammaticales. Il en a le génie, la marche générale, la riche dérivation. Pour peu qu'on ait été initié dans l'étude des langues classiques, on sait combien le grec est heureux dans son système de mots combinés. Eh bien, sous ce rapport, le Flamand égale aussi le Latin dans tout ce que celui-ci a de qualités remarquables, sauf encore une fois la richesse grammaticale; mais il le surpasse à plusieurs autres égards; il est infiniment plus riche que lui en mots combinés.’
Kan men een schooneren lof toezwaaien?
En op welk een roemrijk verleden mag de Vlaamsche taal bogen! Zij staat in verband met het Vlaamsche volksleven. De handvesten der poorters; de wetten der verschillende gilden; de archieven des lands; de toespraken der ruwaarts, die de Vlamingen ten strijde riepen voor vrijheid en rechten; de zangen der dichters, aan al wat edel, schoon en liefelijk is gewijd - dat alles heeft de historie-muze in de Vlaamsche taal tot het nageslacht overgebracht.
Op de beffrois en halletorens, die gedenkteekenen der vrijheid; in de gevels van de monumentale gebouwen der middeneeuwen; in de marmers der trotsche domkerken en in het metaal harer hemelhooge torenklokken zijn Vlaamsche spreuken gebeiteld en gegoten, spreuken, welke van de vrijheidszucht, de menschenliefde, den godsdienst - en kunstzin van het roemruchtig voorgeslacht getuigen.
Geleerden, kunstenaars, geschiedschrijvers, dichters zagen hier het daglicht en verheerlijkten Vlaanderen, terwijl de ijverige gilden de overal begeerde voortbrengselen hunner nijverheid wijd en zijd verzonden en hunne vanen en standaarden, met Vlaamsche opschriften prijkende, trotsch omhoog hieven.
Nationale feesten en spelen vervrolijkten het volksleven, brachten de verschillende standen tot elkaâr en luisterden den maatschappelijken toestand op. | |
[pagina IV]
| |
Reeds in 1685 wordt er van zangstukken gewaagd, die ten tooneele werden gevoerd door de Antwerpsche rederijkerskamer De Olijftak, terwijl de schilderkamer en de heeren aalmoeseniers destijds insgelijks binnen Antwerpen, muzikale vertooningen hielden.
Het familieleven stemde met al deze voorouderlijke gebruiken overeen. Het was ongedwongen, hartelijk, oprecht, eensgezind, stichtelijk. Schoone liederen, indrukwekkende legenden, treffelijke kunstbeoefeningen en nuttige bezigheden verhoogden de genoegens van den huiselijken kring.
Zóo vertoonde het Vlaamsche volk zich in vroegere eeuwen; zóo droeg alles den stempel van nationaliteit.
En al dat goede en schoone der voorouders zou thans roekeloos veronachtzaamd worden en verloren gaan? Neen - nooit!
Onze geleerden, kunstenaars, geschiedschrijvers, dichters en nijveraars zullen deze verbastering weren, en op den duur aan geheele de wereld toonen, dat de Vlaamsche taal, kunst en nijverheid hier nog zetelen gelijk weleer, en dat Vlaanderen zijne aloude en beroemde geschiedenis met verjeugdigde krachten voortzet op de glorierijke baan van het voorgeslacht.
De Vlaamsche letterkunde, de Vlaamsche school en de Vlaamsche industrie verwerven nog de bewondering van het buitenland. De Belgische natie zal haar oorspronkelijk karakter niet verwisselen tegen eene onbeduidende kopie, tegen eene Fransche naäperij, waarmede de Franschen zelve den spot drijven.
Eene rijke taal, vaste zeden en gebruiken mogen niet opgeofferd worden aan een wuften modegeest.
Woord en daad moeten toonen, dat wij onze roemruchtige vaderen navolgen.
Ieder onzer drage tot dat goede werk zijn bescheiden deel bij, gedachtig aan der vaderen spreuk: ‘Eendracht maakt macht.’
Mijn vriend Dela Montagne heeft ook in zijne vaderlandsche poëzie het zijne daarvoor willen bijdragen. In den strijd voor taal en nationaliteit getuigt hij: | |
[pagina V]
| |
Dààr, waar de Dietsche tale klinkt,
daar is 't mij wel aan 't hart,
dààr waar zij zielverrukkend zingt,
tot hartlikheid en minne dwingt,
daar is 't mij wel aan 't hart!
Waar de eigen, ronde, trouwige aard
nog frisch en heerlik heerscht,
met d'ouden vrijheidsgeest gepaard,
in ieders hart en zin bewaard,
nog trouw en heerlik heerscht!
of elders: Wie vraagt er naar Vlaandrens verleden,
wie kent er het roemrijke niet? -
Dien geldt wat de dichteren zingen,
hij hoore het vaderlandsch lied! -
Geschetst is 't met vonklende lettren,
geschetst in 't geschiedenisboek;
't luidt: eere den eigenen landaard,
Verdrukkeren eeuwigen vloek! -
Voorwaar de poëzie is recht geschikt om vaderlandsche gevoelens in de gemoederen op te wekken. Immers, wij weten welk een machtigen invloed het volksgezang ten allen tijde uitgeoefend heeft. ‘Volksliederen, zegt Herder, zijn de archieven van een volk, de schat zijner wetenschap en godsdienst, het leven zijner vaderen, de jaarboeken zijner geschiedenis. Zij zijn uitvloeisels van zijn hart, de gevoelens zijner ziel in vreugde en droefheid.’ Men vindt hier herdenkingen over het verleden, gevoelvolle herinneringen aan afgestorvene strijders voor al het echt vaderlandsche, opwekkingen voor het heden en wenken voor de toekomst. Uit het hart gevloeid, spreken zij tot het hart. Deze harptonen zullen gewis genoegelijk in de ooren van alle vaderlandslievenden ruischen en nut stichten. | |
[pagina VI]
| |
Tot de verspreiding der nationale gevoelens van den dichter kunnen de heeren boekhandelaren veel bijdragen. Zij vormen, met de dagbladschrijvers, een der aanzienlijkste staatsmachten. Hunne ijverige medewerking wordt gevorderd voor een gelukkig gevolg. De Nederlandsche uitgevers munten in den boekhandel uit. Het ware te wenschen dat de Belgische boekhandelaren denzelfden krachtigen geest van onderlinge samenwerking bezielde. Daardoor zouden zoowel de Vlaamsche belangen als die van hen zelven begunstigd worden. Ook voor hen zij de vaderlandsche spreuk: ‘Eendracht maakt macht!’ eene waarheid.
M.H. DE GRAAFF.
Antwerpen, Mei 1875. | |
[pagina 7]
| |
's Ist ja kein Kamf für die Gúter der Erde Das Heiligste schüzen wir.... |
|