Mijn vriend Magermans, de Burgemeester van Kotemd, kan niel eens schrijven.
Ik zou daarenboveu wel zorg dragen, dat ik drie knappe Wethouders bij mij kreeg;
En wanneer ik met vlijt en moed het werk aanvaarde, vreesde ik niet of ik zou er wel doorkomen.
Ik stelde mij voor een toonbeeld te zijn van de meest mogelijke beleefdheid.
En wanneer men mij het vuur te zeer digt aan de schenen mogt leggen, dan zou ik anderen er de karstanjels maar uit laten halen.
Doch Momussen, het is mij niet gelukt, het zoo ver te brengen.
Ik heb tot nutoe geen postje magtig kunnen worden.
En ik zal mij dus op nieuw, op den alarm kreet van onzen President, aan uwe vermakelijkheden toeweiden; - Welligt krijgt gij er van avond reeds een staaltje van.
Ik zal dit met des te meer ijver en geestdrift doen, omdat ik bezield ben met de warmste liefde voor deze Societeit die, men kan dit niet genoeg herhalen, eene parel is aan de kroon van Maastricht.
Omdat hier gepaste vrolijkheid gepaard gaal met de zucht om onze arme en behoeftige natuurgenoten in hunne ellende te gemoet te komen, en behulpzaam te zijn.