| |
| |
| |
Derde bedryf.
Eerste tooneel.
Manshart, Boudewyn en Tryntje.
Die Zang, Heer Broeder, zal u meerder refrisseeren,
Als tien Purgatien of kladdige Klisteeren.
Een goe Purgatie, Broer, is goet die maakt my fris.
En my dunkt dat de Zang voor u veel beeter is.
Laat ons nu spreeken van 't geen ik had voorgenomen.
Ik bid u wacht wat, Broer, ik zal haast weder komen.
Mijn Heer, wel gy vergeet uw stok, wat gaat u aan.
Terwijl gy zonder stok onmogelijk knnt gaan.
Gy hebt gelijk kom ras, dat had ik schoon vergeeten.
Jy moet gestaadig dat ik Ziek ben my doen weeten.
| |
Tweede tooneel.
Boudewyn en Tryntje.
Heer Boudewijn hebt gy geen deerenis noch smert,
Met uw lief Nichje, zult gy dat jong jeugdig hert
Zoo aan de driften van haar Vader overgeeven?
Die haar met die zy haat wil in den Echt doen leeven.
Ik moet bekennen toen my eerst ter ooren kwam.
Dat malle Huwlijk wierde ik moeilijk, valsch en gram.
Ik zal niet rusten, maar met list en kracht voortzetten,
| |
| |
De hinderpaal die haar dat Huwlijk zal beletten.
'K heb hem van Ferdinand ook reets gesprooken, Trijn,
Hy leend geen ooren, daarom zal het noodig zijn,
Dat wy Bartrant die gek eerst haatlijk by hem maaken,
Maar daar is werk aan vast eer wy daar toe geraaken.
't Is waar uw Broer blijft vast op zijn gevoelen staan.
Maar ik heb yts bedacht en daar door zal het gaan,
Maar zeg wat zal dat weezen?
'K zal van die zotterny hem in het kort geneezen?
Ik heb bedagt daar moet een and're Doctor zijn,
Die strijdig in de Konst is met Heer Florentijn,
Die ik het alles zal ondekken, die zal maaken
Dat Doctor Florentijn haast uit zijn gunst zal raaken.
Als hy als Doctor hier zal dienen dan zal 't gaan,
Wie weet of het geluk ons zelf niet by zal staan.
Maar eer hy hier komt die ik daar toe heb gekooren,
Zal ik my zelf voor eerst als Doctor laaten hooren.
't Zal zulk een pots zijn.
Maar, hoe durfje dat bestaan?
'K durf wel wat anders doen. Maar daar komt uw Broeder aan.
| |
Darde tooneel.
Manshart en Boudewyn.
HEer Broeder, 'k heb een beede eer wy van onze saken
| |
| |
't Zal uw geduld meest raaken.
Hoor met geduld toch wat ik zeggen zal.
Vlieg ook niet op als gy gemeenlijk wel doet.
Ook dat gy op mijn vraagen,
U heel zagtmoedig en gemaatigt zult gedraagen.
En ook ordentelijk antwoorden op mijn reen.
Waar toe die voorwaarde ik ben daar wel mee te vreen.
Van welk een booze geest word Broeder toch gedreeven,
Die hem zijn kind dwingt, aan een Doctor uit te geven.
Van zulk een geest die my verklaaren komt hoe dat
Elk in mijn Huis moet doen zoo als ik alles vat.
Een Doctor, dat zal zijn een moorder van uw leeven,
Die u om al uw goed haast te erven zal vergeeven.
Niet beter voegt my als een Doctor onder dak.
Mijn dochter hoorde ook om haar Vaders ongemak
Vrywillig Heer Bartrant te kiezen, ja verzeeker.
Uw tweede dochter geeft gy dan licht een Apteeker.
Wel waarom niet, ik meen dan had ik wel gedaan.
Ik sweer u Broer ik kan die grillen niet verstaan.
Gy hoord voor Doctors en Apteekers steets te vreezen.
Gy tracht in spijt van u gezontheit Ziek te weezen.
| |
| |
Wat wil dat zeggen Broer.
Dat gy niet Ziek zijt Heer.
Gy zijt gezond en fris ik wenste nimmermeer,
Om meer gezondheit àls gy hebt. En tot een teeken,
'k Laat uw Klisteeren en Purgeeren voor my spreeken.
Waar van je een laading van een heel Oostindisch Schip
Draegd in uw buyk, gy zijt zoo hart gelijk een Klip,
Of anders waart gy lang geborsten, 'k wil u sweeren,
Dat gy haast sterven zult door al dat Doctoreeren.
Heel anders spreekt mijn Heer den Doctor Florentijn,
'k Zou zonder zijne hulp al lang gesturven zijn.
Ha dat Purgeeren en Klisteeren doet my leeven.
Tot hy in 't kort u zal voor eeuwig gaan begeeven.
Al wie daar in gelooft sterft daaglijks duuzend dooden.
Ik zeg de Doctory heeft yder een van nooden.
Een Konst voortreffelijk die t'alles doet bestaan.
Indien die dood was, wel de Waereld zou vergaan.
Geen Gogelaar doet uyt de maatzak zulke greepen,
Als veel Doctoren, o zy hebben looze kneepen.
Die zotterny gaat ver dat iemand onderneemd,
Een Zieke door de Kunst te helpen, 't is te vreemd.
Hoe Broer kan de eene mensch dan de and're niet geneezen?
| |
| |
Indien het mooglijk was Heer Broeder dan mocht weezen.
Maar 't maakzel van ons lijf en zijn beweegen is,
Tot noch toe onbekent, zy raaden alle mis.
De Doctors zijn zoo blind als Mollen, en zy wenschen
Niet anders als maar om het licht geloof der menschen.
Maar als me Ziek is Broer wat dienter dan gedaan.
Dan laat men de Natuur in alle ding begaan.
Want kan ons de Natuur ontstellen 't kan ook weezen,
Dat de Natuur weer kan herstellen en geneezen.
Maar kan de Kunst Natuur somtijds niet helpen?
Het is daar ver van daan de Doctors in 't gemeen,
Beletten door haar Konst de werking der Natuuren.
Ik hebber veel gekent die sturven door haar kuuren.
Die nu noch leefde fris gezond, en wel gedaan,
Zoo zy het op Natuur maar hadden laaten staan.
Hoe derf jy zeggen dat de Doctors niet veel weeten?
O neen zy worden meest voor schrandere versleeten.
Zy kennen meeste part haar Waereld, zy zijn fijn,
Zy zijn geleerden loos, zy spreeken goet Latijn.
De Ziektens noemen zy in 't Grieks als wijze Grieken,
Haar oorspronk en haar eind voorzeggen zy de Zieken.
Hoe komt dan Broeder dat meest alle menschen zijn
Dat komt de meeste door de schijn
Van waarheit laaten haar graag van't verstand berooven.
Al wat men gaaren hoord dat kanmen licht gelooven.
| |
| |
De Doctory is vry pluysirig, die gevalt:
Wanneer een Doctor zoo wat koozeld, zoo wat kalt,
Van 't bloed te zuyveren, van 't herte te versterken,
Van de ingewanden te verkoelen, dan te werken,
Om al de hitte die de Leever licht verteert,
Te maatigen, op dat die word geconserveert.
De Borst verzagt, de Mild verlicht van vinnig steeken.
Die dat dan vleyent en lieftaalig uyt kan spreeken.
Vermaakt zoo de ooren van de Zieken, daar zy vaak
Vertellingen by doen, elk Doctor is een snaak.
Doch dit is anders niet als maar vermaaklijk droomen,
Alwaar de Zieken geen meer voordeel van bekoomen,
Als het berouw van wat gedroomt te hebben past,
Daar 's aan geen Doctor of zijn Doctery meer vast.
Gy Broeder zijt in 't kort al heel geleerd geworden.
De Doctors zijn twee zans al zijn zy in een orde:
In 't zeggen en in 't doen, in 'r zeggea, ik ga rond.
Wanneer zy spreeken spreekt de wijsheit uit haar mond.
't Zijn gaauwe mannen en doorluchtige verstanden;
Maar in het doen helaas zijn 't kinderen 't is schanden.
Haar weetenschap is maar een opgesmukte praat,
Of een gerabbel dat geen denkbeeld na zig laat.
't Zijn vuyle menschen die de Medicijne krenken.
Daar zijn ook Doctors die zoo bot zijn datze denken,
Niet anders of haar Kunst is waarheit en geen schijn.
Maar daar zijn Doctots, die wel weeten watze zijn.
Die onder schijn van hulp, met Zieken raad te geeven,
Maar denken hoe zy zelf, daar door gemakkelijk leeven.
Maar Doctor Florentijn Heer Broeder die is goet.
Die is van buyten en van binnen Doctor bloed.
Het is al Doctor, maar met weinig weetenschappen.
By al de onnoozelen mag hy voor aan wel stappen.
In reegels van zijn Kunst steld hy meer zeekerheit,
| |
| |
Als in de Wiskunst, denk aan zulk een bescheit.
Hy Laat, Purgeert, Klisteert en doet al zulke grillen.
Maar weet niet watze zijn of watze zeggen willen.
Gy zijt een Lijk in 't kort zoo gy hem laat begaan.
Maar zoo heeft hy zijn Vrouw en Kinderen gedaan,
En zalt zig zelf ook doen als hy het goet zal keuren.
Daar zijnder veele die zijn Doctory betreuren.
Gy spreekt uyt loutre haat Heer Broeder dat is mis.
Daar is het ver van daan ik spreek gelijk het is.
Was hier een Doctor gy zoud wel haast anders spreeken.
Gy zoud dat lasteren en smaaden laaten steeken.
Ik spreek maar tusschen ons, 'k heb met de Doctorschap
Geen kwetsti, ver daar af, die laat ik in de kap.
Ik bid u Broeder wil u met geen Doctors moeyen,
Want u te hooren doet mijn Krankheit grooter groeyen.
Ik ben te vreen, maar 'k wensch dat gy eens met vermaak,
Zaagd een Komedie van Moljeeren daar deez zaak
Van de Doctoren word verhandelt, 't zou u baaten.
Hoor Broer Moljeere had dat ook wel moogen laaten,
Het voegd niet datmen voert die Heeren elk ten spot,
Op het Tooneel als op een eerelijk Schavot.
Men ziet op het Tooneel van alderhande zoorten,
Men zieter Koningen en Princen, wiens geboorten
Zoo goed en van zoo goeye huy ze zijn als zy.
Was ik een Doctor Broer zy raakten zoo niet vry.
Want wierden zy eens Ziek ik zou het hun verleeren.
'k Zou hen niet helpen, maar met blijdschap uit zien teeren.
| |
| |
Ja zeker geen Klisteer wierd van my geordoneert.
'k Zou zeggen barst en sterf onwaardig geklisteert.
Ik zou my over hen, en hunne stoutheit wreeken,
Dat geen Comediant zou namaals van my spreeken.
Comedianten Broer die schuwen dat gevaar,
Zy zien een Doctor aan maar voor een Moordenaar.
En zoo zy somtijts aan een Kelderkoors geraaken,
Zy weeten heel goet koop haar weer gezont te maaken.
Met vasten, dat haar beurs en lijf maakt goet en groot.
En zoo zy sterven wel elk sterft zijn eige dood.
| |
Vierde tooneel.
Manshart, Boudewyn en Bagotyn.
Bagotyn Met een Klisteer.
HEer Manshart maak u ree ik moet u voort Klisteeren,
Den Doctor Florentijn komt u dit ordonneeren.
Berey u met ter haast, 'is maar een kleyn Klisteer.
Het is van passe warm kom repje repje Heer.
Hoe Broer wat wilje doen?
Dat zal zoo net niet hoeven.
Ist ernst, hoor Bagotijn vertrek met uw Klisteer.
Apteeker Bagotijn kom t'avond liever weer.
Ziet voor u wat gy doet, wil my toch niet beletten.
Laat onverhiudert die Klisteer uw Broedet zetten.
't Is uw gewoonte niet dat kan ik wel vermoen.
| |
| |
In 't aangezicht met een te spreeken van fatzoen.
Wat wil jy zeggen met dat aange zicht laat hooren?
Wy Apoteekers staan gelijk met de Doctoren.
Alwaar wy komen gaan wy nimmermeer te loor.
Hier laat gy op uw hals de haat van uw Doctoor.
Ik gaat hem zeggen, hoot Heer Manshart wilt vertrouwen.
Het zal u in het kort maar al te laat berouwen.
Gy zult, gy zult het zien wat dat gy nu bestaat.
Binne.
| |
Vyfde tooneel.
Boudewyn en Manshart.
ACh Broeder gy alleen zijt oorzaak van dit kwaad.
Dat Doctor Florentijn tot gramschap zal verwekken,
Wanneer hy 't hoord dat ik de Apteeker deed vertrekken.
Heer welk een swaarigheit, wel Broer wat gaat u aan?
Heer Florentijn word boos, wat heb jy al misdaan.
Hy had het geordoneert. Maar zalt nooit mooglijk weezen,
De Doctor Ziekten in uw Broeder te geneezen.
Gy maakt uw lichaam tot een Doctors vullis kar
Met dat Purgeeren en Klisteeren, 't gaat te var.
Mijn lieve Broer gy praat als de gezonde menschen.
Maar waard gy in mijn plaats gy zoud niet anders wenschen,
Ja graager zijn als ik om geklisteert te zijn.
Want het Purgeeren en Klisteeren mindert pijn.
Ik wll uw zotterny Heer Broeder niet meer laaken.
| |
| |
Maar apropo om op mijn oude text te raaken,
Uw Dochter is vry meer als alle Doctors waard,
'k Spreek voor een die haar staat in alles evenaard.
Die haar veel beeter als Bartrant zal vergenoegen.
My niet, 'k heb haar verlooft daar moet zy haar na voegen.
Broer dat komt uw Wijf u raan.
Ik docht wel dat mijn Wiif 't al weeder had gedaan.
't Is vreemd dat gy zoo lang van haar hebt stil gesweegen.
'k Heb ongelijk zy is uw Kinders heel geneegen.
Maar om als Nonnen haar in 't Klooster te doen gaan.
| |
Sesde tooneel.
Florentyn, Manshart en Boudewyn.
WEl Manshart is het waar, wat doetme my verstaan?
Zijt gy onwillig om dat ik kom ordoneeren
Voort te gebruyken, en veracht gy het Klisteeren.
't Was een Klisteer die ik zorgvuldig had gemaakt,
En met plyzier, ô smaat word die van u gewraakt.
O neen, maar van mijn Broer.
Zult gy my wederstreeven.
Dat is een boosheit die 'k u nimmer zal vergeeven.
Hoe een Klisteer weer om te zenden, ha wat hoon,
Wel deeze misdaad die verdiend wel duuzend doon.
| |
| |
Wat zijt gy een ontaarde.
Zoo dierbaar een Klisteer van zulk een groote waarde,
Weerom te zenden, ha dat is een stout bestaan,
Zoo 't niet gestraft word zal de Waereld haast vergaan.
't Is de Doctory verraden.
't Is onvetgeefelijk al badje om lijfs genaaden.
't Is Crimeleyes Majestratus, land verraad,
Is op geen duuzend pond zoo swaar nog ook zoo kwaad.
Gy zoud in 't kort van uw gebreeken
Gezuyvert zijn geweesl, nu blijf jy daar in steeken.
Noch tien Purgatien, Klisteeren tweemaal tien
Had gy noch maar van noode om u gezond te zien.
Hy is zoo veel niet waard.
Wat onbeleeftheit een Klisteer weer om te zenden.
Heer Florentijn het is mijn schuld niet.
Hoe de gehoorzaamheit die gy my schuldig zijt
Als Doctor, zult gy die zoo als met de voet treeden?
Het is mijn schuld niet hoor ey luyster toch na reeden.
'k Wil geen gemeenschap meer met u nu houden, bloed!
Daar is het schrift, waar in ikaan mijn Neef mijn goed
Gemaakt had, als hy met Helena zoude trouwen.
Daar zijn de stukken ik wil u mijn woord niet houwen.
| |
| |
Daar doe jy wel aan Heer.
Broer, dat heb jy gedaan,
Hier zijt gy de oorzaak van hoe zalt nu met my gaan?
'k Abandoneer u, ik verlaat u, 'k acht geen klaagen.
Ik wil in 't minst of meest voor u geen zorg meer dragen.
Vergeef het my ey spreekt met een bedaart gemoet.
Ik geef u over aan de boosheit van uw bloed,
Aan de baldadigheit van uw bedurve kragten,
Zoo moet uw pijn en smert vermeerd'ren, nooit verzagten.
Ey Doctor Florentijn gaa doch niet toornig heen,
Laat komen de Klisteer al wasser meer als een.
Ik wil da! gy in 't kort zult ongeneeslijk weezen.
Ik sterf ik ben om hals ey wil my eerst geneezen.
Vallendeziekten zal u vallen doen in 't bet,
Dan krijgje een teering die u in 't geraamte zet.
Van teering dan een krimping in de darmen.
Mijn Heer gena, gena ik voel het al och armen.
En van de krimping krijgje een buyk loop.
| |
| |
En van de Roodeloop de Waterzugt.
En dan de pop'lezy, een eeuwige temtatie.
Dan een geraak theit die u moord.
Dat zal de laatste zijn daar moetje dan me voord.
Daar gy u zelf in stort door deeze zotternyen.
Binnen.
| |
Zeevende tooneel.
Boudewyn en Manshart.
ACh 't is met my gedaan wat moet ik nu al lyen.
Ik ben verlooren kan 't ontrijden noch ontgaan.
De Doctory begint zijn handen al te slaan
Aan my, om op het felst zig van die smaat te wreeken.
Bedaar toch Broeder dat u iemant hoorde spreeken,
Hy zou gelooven dat gy gek waard.
Ik voel een Magazijn vol Ziektens in mijn lijf.
Die ryen vast te post, dan booven dan beneeden,
Door 't heele lijf, ey zie hoe beeven al mijn leeden.
Onnooz'le man, meent gy dat in een Doctors hand
Ons leeven staat, ey Broer, ey opent uw verstand,
Och daar hy u me drijgt zal hy zoo machtloos weezen,
Om uyt te voeren als hy zijn zou in 't geneezen.
| |
| |
'k Ben ongeneezelijk, zoo zeyd hy, ô verdriet!
Dats waar, maat 't is maar in vooroordeel anders niet.
Ik ben verlaaten, och wat zal ik nu beginnen?
Die Doctor kent mijn lijf van buyten en van binnen,
Daar isser in de stadt voor my niet een zoo goed.
Maar ist nootzaaklijk datge een Doctor hebben moet?
Wy zullen u'er een die beeter is beschikken.
Een die zoo fors niet spreekt, die u niet zal verschrikken
Met drygementen, een daar gy in geen gevaar,
Door zijn zuld, een die u voorzigtig, konstig raar,
Zal hand'len uw gebrek tot in de grond uytdelve.
Hy kende mijn natuur veel beeter als ik zelve.
| |
Achste tooneel.
Manshart, Boudewyn en Tryntje.
DAar is een Doctor Heer die wou uspreeken.
Het is een van de Doctory.
En hy gelijkt my zoo, ik schijn het zelf te weezen,
Indien mijn Moeder niet was eerlijk, ik zou vreezen
Dat het mijn Broeder was, die zy na Vaders dood
Gekreegen had, maar hy 's niet wel als ik zoo groot.
Binnen.
Zeg dat hy binnen komt. Heer Broeder ik zou gissen,
Dat Doctor Florentijn hem zend, dat zal niet missen,
| |
| |
Op dat hy ons op nieuw vereenigt, 't is ook best,
Want oorloog, haat en nijt is slimmer als de pest.
'k Zal die geleegentheit my niet ontgleyen laaten,
En niemand zal my dat beletten door schoon praaten.
| |
Negende tooneel.
Manshart, Boudewyn en Tryntje Als Doctor gek.
SChoon ik 't geluk niet heb mijn Heer dat gy my kend,
Zoo is het my gezegt van lieden hier ontrent,
Als dat gy Ziek zijt, dies kom ik mijn dienst ofreeren.
Het zy met Laaten, met Purgeeren of Klisteeren.
Als Doctor, of al wat u zou van nooden zijn.
Bedriegt mijn oog my niet, waarachtig het is Trijn.
Mijn knegt staat aan uw deur ik ga hem order geeven,
Dat hy de Zieken die ik hier heb opgeschreeven,
Gaat zeggen dat zy wat vertoeven. Met verlof.
'k Zeg dat het Trijn is Broer, wat dunkter u toch of?
Waarom zou 't Trijn zijn, hoe durft gy dat vonnis strijken.
Daar zijn veel menschen die malkanderen gelijken,
Dat gebeurd daagelijks en dikmaals, 't is gemeen.
Als Meyd.
Wats uw believen ben ik hier van nooden?
Dan schort het aan mijn ooren.
| |
| |
Mijn ooren tuyten en dan kan ik niet wel hooren.
Blijf, ziet de Doctor die u zoo gelijkt eens aan.
Juffrouw ik kom. Mijn Heer ik moet na binnen gaan.
Binnen.
Dat is een wond're zaak 't gaat mijn verstand te boven!
Had ikze niet gelijk gezien 'k zou 't niet gelooven.
Dats zulk een wonder niet, ziet het Verwarde Hof,
Op de Comedie, want daar zieje 't zelfde, of
Het Blyspel datze de Gelijke Tweeling heeten.
'k Docht 't waare sprookjens, of verdigzels van Poëten,
Als Doctor.
Vergeef het my mijn Heer,
Ja wel nou dunkt me weer,
Mijn Heer in alle hoeken,
Des Waerels ga ik na vermaarde Zieke zoeken.
Als Doctor reis ik door veel Koningrijken heen.
En doe veel wonderen in dorpen en in Steên.
'k Ben van die Doctors niet die hunne tijt verspillen,
Met scheele Hoostpijn, of verkoutheit, dat ziin grillen.
Of binne koorzen die ik my onwaardig ken.
't Zijn and're Ziektens Heer waar van ik Doctor ben.
't Zijn swaare Koorzen die door kou doen klappertanden.
En dan het lichaam als een helze gloed verbranden.
't Zijn dappere benaauwde borsten, zijde wee.
't Zijn Peeperkoorzen, Jigt, daar Triom feer ik mee.
't Zijn Spaanze Koogels, die de neuzen weg doen steken.
| |
| |
Mijn Heer ik wensch wel dat gy alle die gebreeken
Alleen had, en dat gy van alle Doctors hier,
Verlaaten waard wat zou 't my zijn een groot plysier,
Mogt ik u van al dat vervloekte kwaad geneezen.
'k Ben u verpligt mijn Heer dat zal niet noodig weezen.
Gy ziet my stijf aan zeg hoe oud ziet gy my aan?
Voor acht en twintig jaar gy zijt noch wel gedaan.
Dat zou me niet vertrouwen.
Gy zijt een mooy out Man.
Ik weet my jong te houwen,
Door kracht van Kruyden, ja ik maak my zelve fris.
Kom geeft uw pols, 'k zeg dat hy onverstandig is.
Uw pols die kent my niet dat moet ik hem verleeren.
Hy moet gehoorzaam zijn, zal ik u wel kureeren.
Die naam die ken ik niet 't zal geen wijs Doctor zijn.
Ik vind hem hier niet staan daar deftige Doctoren
Geteekent zijn, men zou, men zou wel van hem hooren.
Indien hy wijs was, hoor laat voort die Doctor gaan.
Hy heeft u zeekerlijk meer kwaad als goed gedaan.
Hy 's vermaard en word gepreezen.
Dan stond zijn naam daar ook, het kan niet mooglijk weezen.
| |
| |
Wat zeyt hy dat u let? 'k heb haast, ey maakt het kort.
Veel zeggen dat het my hier in de Leever schort.
Het schort u in de Long, al stond hy voor mijn oogen.
'k Ben bly dat ik dat weet.
Smaakt het u ook niet wel, mijn Heer, al wat gy eet?
Uw Long is Ziek wat mag die reekel praaten.
Smaakt u de Wijn ook wel?
De Long, maar droomt gy niet?
Ja dik wils tot mijn plaag.
De Long, maar slaapje ook na den eeten?
De Long, de Long, de Long de Long zal u bederven.
Och Broeder och de Long de Long zal my doen sterven.
Wat zeyd hy dat gy meest moet eeten?
Die Doctor is een gek en van 't verstant berooft.
| |
| |
Veel Kalfs vlees, Hoenderen.
Hoe kan jy dat verdraagen?
En dan alle avond zonder fout,
Veel ronde Pruymeu 't geen mijn lichaam open hout.
Die Doctor denk ik is in 't Lazarus huis gebooren.
Wat gek is dat, my lust van hem niet meer te hooren.
Ik ordoneer u, en gebruikt het zonder vrees,
Heel goe graauw Erreten, gebrade runder vlees.
Eedammer Kaas, en ook Kastainen zonder schroomen,
die stoppen om daar door het roch'len voor te koomen.
Ik bid u luyster Broer wat hy al ordoneert.
Dat zal u beeter zijn als dat gy weer Purgeert.
Wat worde ik daar gewaar, wat zie ik, welke plaagen?
Waar moet jy die omdraagen?
Wel dats een vreemde vraag.
Afzetten, 't word vereist, en dat op staande voet.
Maar waarom dat? ik schrik.
| |
| |
Ik zeg gy moet u spoeyen.
Hy maakt dat de and're arm onmoog'lijk niet kan groejen.
Maar, dat doe ik niet, ô neen!
Het scheeld de heele helft twee armen of maar een.
Gy moet op staande voet uw een oog uit doen steeken.
Maar waarom dat ey zeg, wat komter aan te ontbreeken?
Gy zoud uyt 't ander oog dan eens zoo helder zien.
Ik dank u voor die raad, dat zal noch niet geschien.
Verschoon my Heer ik ga, 'k zal wel eens wederkeeren.
'k Moet met veel Doctors gaan een doode visiteeren.
Hoe by een doode wel wat zal ik hier vermoen?
Om maar te zien wat datmen wel had konnen doen,
Toen hy noch leefde om zijne Ziekte te geneezen.
Zie in toekomende kan ons dat dienstig weezen.
Binne.
Maar ik ley u niet uyt, een Zieke is vry daar van.
Wat dunkt u Broeder van die Doctor? dats een Man!
Hy gaater stout me deur, hy laat hem lustig hooren.
Zoo spreeken grooten en doorlugtige Doctooren.
Het is een Doctor, wis van de aldereerste rang.
Hy 's niet plyzierig ik wierd op het laatst heel bang.
Een arm afzetten en daar na een oog uytsteeken,
| |
| |
'k Dacht dat Medicament dat heeft my nooit geleeken.
Ik wil geen een oog noch geen een arm zijn, dats vals.
Ik dacht die Doctor brengt ter meenig om den hals.
Dat zijn de rechte en ook prijswaardige Doctoren,
Die geen geveinstheit, maar de waarheit laaten hooren.
Ik heb hem aangehoort met aandagt en met lust.
Van binnen.
Alzoetjens Doctor zagt, ik bid u houd u rust,
Beteugeld uwe lust en wil die moeyten spaaren.
Wat schorter Trijn wat ist?
Ik moet mijn eer bewaaren.
De Doctor greep my na de borsten.
Wel dat is vremt een Man ontrent de hondert jaar,
Dat die noch denken durft aan zulke geyle nukken.
Wel nu de vrienschaps band is t'eenemaal aan stukken
Met Doctor Florentijn, en 't schrift gescheurd is. dat
Hy in het voordeel van zijn Neef geteekend had,
Zoo geef die Heer gehoor daar ik u voor kwam spreken.
Ik meen Helenain het Klooster te doen steeken.
Dies spreekt daar nimmer van.
Komt weer mijn Vrouw in 't spel.
Ja Broer ik meen haar, en ik kan het niet verdraagen,
Gy tracht uw Wijf meer als uw Dochter te behaagen.
Gy kent mijn Wijf niet Broer, het is een vrouw zoo goet,
| |
| |
Laat Trijntje zeggen wat al vriendschap zy my doet.
Geen goetheit van een Vrouw is immer zoo beschreven.
Zy sturf zoo ik sturf ja mijn leeven doet haar leeven.
Zy vleid zy streeld my en ons gantsche huisgezin.
Maakt ze op mijn wenken vlug door haar getrouwe Min.
Dat gy haar liefde zaagt gy zoud het naauw gelooven.
Heer Boude wijn haar trouw gaat alle trouw te booven.
Laat ik uw Broeder daar een staaltje van doen zien.
Geef my daar vryheit toe,
Laat my geworden hy zal haast heel anders praaten.
Hy zal uw Vrouw als gy lief hebben en niet haaten.
Maar Trijn wat wou jy doen.
Uw Vrouw kwam daatlijk in.
Kom hier Heer Boudewijn, kom ras, en doe mijn zin.
Versteek u in die hoek, en gy mijn Heer galeggen,
Op deeze stoel, als of gy dood waart, ik zal zeggen,
Dat gy gesturven zijt, dan zult gy zien de rouw,
En liefde van die goe beminnelijke Vrouw.
Wel Trijn dat hebje wel, hoe kanjet zoo verzinnen.
Leg stil daar komt u Vrouw.
Ach ongelukkige, helaas wat gaat my aan.
O schriklijk ongeluk, och och hoe zalt hier gaan.
Hoe zal die tijding in mijn Vrouw haat ooren klinken.
Ik zal elendig in mijn traanen noch verdrinken.
Och! och! och! och! och! och!
| |
| |
| |
Tiende tooneel.
Anna, Boudewyn, Manshart en Tryn.
Wel wat is hier geschied.
Och uw verlies is groot, ô hertzeer, ô verdriet.
Mijn Heer uw goeje Man, och! och! die is gesturven.
Ik was alleen by hem; helaas wy zijn bedurven.
Ja, och uw vetlies is groot,
Uw overlede Man, Mevrouw, och die is dood.
De Hemel zy gedankt nu ben ik eens ontslagen.
Van zulken last, die my te lastig viel om draagen.
Wel ben jy mal Trijn datje huyld jou zotte meyd.
't Is ommers de manier datmen de dôon beschreyd.
Is 't malligheit weg weg dat zal zoo net niet hoeven,
Om zulk een Kaljebaard zal ik my niet bedroeven,
Om zulk een Rochelpot en Hersenlooze bloed,
Om zulk een Molik die ik trouwde om al zijn goed.
Die anders niet deed als dat hy maar kwijlden knorden,
Die ouwe kouwe gek ik zalder jong van worden,
Ik lachme schier aan 't ent, hoe 's mijn geluk zoo groot,
Ben ik die zagg'laar kwijt ha ha ha is hy dood?
Die reets verrotten door 't Purgeeren en Klisteeren.
Hy stonk als een privaat, ik zal de dood vereeren,
Een lof gezang zoo lang ik leeven zal op aard,
Gy zijt my Manshart nu, meer als in 't leeven waard.
Dat out stuk stinkent vlees was my maar tot temtatie.
Zijn leeven was mijn dood.
| |
| |
Ik had het fleurtje van mijn jeugd, en frisse tijt
Met hem alleenig maar vetsleeten om profiijt.
Gy moet my helpen Trijn ik zal u wel beloonen.
Zijt vry gerust ik zal mijn gunst u wel haast toonen.
Nu niemant van zijn dood bewust is laat ons voort,
Alt geld en 't beste goed vetsteeken daar 't behoord.
Als dat geburgen is, laat ons dan 't lichaam leggen
Opt bed, en van zijn dood noch teegens niemant zeggen
Maar maaken dat hem daar een ander vind, dan ist
Verborgen dat wy doen. De sleutel van sijn kist,
Steekt in de rechter zak.
Dats slings, ik zalze u geeven,
Karonje, looze Hoer, jy hebt my braaf beschreeven.
Geveinsde en valsche Teef.
Wat zegje daar van Broer?
Jou duivelin ik zal het zoo bestellen,
Dat jy jou vingers aan mijn geld niet blaauw zult tellen.
Is de overleeden Heer niet dood, ô dat is slegt.
Bevind jy 't zoo niet Broer als ik u had gezegt.
| |
| |
Och ja verzeeker Broer, kweet anders niet te zeggen.
't Zijn Hoere parten, dat is niet te wederleggen.
Dat hadde ik nooit gelooft, ik ben bedroogen Heer.
Daar komt uw Dochter, kom, kom leg u vaardig neer,
Laat ons eens zien of zy haar plicht ook heeft vergeeten.
Dus zult gy het gemoed van vw gezin haast weeten.
Gy hebt gelijk, 't is goet.
| |
Elfde tooneel.
Helena, Tryn, Manshart en Boudewyn.
O rampspoet al te groot, die raakt my boven al,
Mijn goeje Heer is dood, wie helpt, wie helpt my klagen.
Was hy een and're dood gesturven 't was te draagen.
Ik smelt in traanen ach ach ons verlies is groot.
Och wat is hier geschiet?
Hoe is mijn Vader dood, och dan ben ik bedurven.
Hy 's aan een flaaute in dees mijn armen zoo gesturven.
Daar leyd hy uytgestrekt zoo doodelijk zoo naar.
Ach is mijn Vader dood, ô Hemel is het waar?
Ach ongelukkige dit zal my eeuwig rouwen,
Hy was op my vergramt, om dat ik niet wou trouwen
Met hem, aan wie hy my reets had ten Echt belooft.
Mijn ongehoorzaamheit alleen, heeft hem berooft
| |
| |
Vant lieve leeven, ja mijn Vader 'k heb misdreeven,
Ja ik ben straf baar, dat ik u dorst wederstreeven;
Ik zalt verbeteren. De Wet die gy my gaf
By 't leeven zal ik na uw dood doen tot mijn slraf.
Ik zal in 't Klooster voort voleindigen mijn daagen,
Mijn ongehoorzaamheit en uwe dood beklaagen.
Tot teek en van mijn liefde, ô droevig ongeluk!
Gedoog dat ik u kus en in mijn armen druk.
Vader leest ô Hemei welk een zeegen.
De blijtschap sluyt mijn mond.
Zijt om my niet verleegen,
Ik ben niet dood, ik leef, kom nader my mijnd Kind,
Dat ik u kus, ik zie, dat gy my teer bemind;
Dat my zoo lief is, 'k wil u niet meer wederhouwen.
'k Geef u uw vrye keur trouw die u lust te trouwen,
En die ik lief heb, is van daag gepronoveert
Tot Doctor, zulk een kracht heeft hem de Min gegeven,
Hy heeft als Doctor reets al wonderen bedreeven.
Hy zal Heer Vader u geneezen deeze dag.
Wel Kind, ik wou dat ik hem zag.
Broer kan de Minne God een smit de kragten geeven,
Om met penzeel vol kunst te schilderen na 't leeven,
Zoo ist min wonder dat hy aan een schrand're leerd
De kunst en ook de kracht waar door hy Doctoreert.
Daar word gescheld, loop Trijn, wilt hem voort binnen laaten.
| |
| |
Niet als een Doctor Kind zal my voor u bepraaten.
| |
Twaalfde tooneel.
Manshart, Boudewyn, Ferdinand, Helena en Tryntje.
LEt doch met aandacht Broer, zet alle zotterny,
Met uw vooroordeel nu eens teffens aan een zy.
De liefde tot uw Kind en u, heeft my gedreeven,
Tot de Eed'le artzeny om u te doen herleeven.
De liefde heeft van daag my zelf gedoctoreert,
Ik Ben ook door zijn kracht zoo ver al geavanzeert,
Dat ik kan wond'ren doen dies zal ik u klaar toonen,
Dat in my kunst en kracht der Doctoryen woonen.
Dies heb ik hier ontboon Mejuffrouw Baggaleyn,
Met haare boggel, die de Doctor Florentijn
Tien jaaren vrug teloos resepten heeft gegeeven.
'k Zal haar geneezen in uw by zijn. Daar beneeven
Komt hier Monsieur Petiet die om wat groot te zijn,
Tien duuzend guldens heeft belooft aan Florentijn,
Als hy hem maar een voet deed groeyen, 'k zou hem prijsen.
Had hy in twintig jaar hem maar een duym doen rijzen.
Van Juffer Baggalijn en van Monsieur Petiet.
Sprak Doctor Florentijn al dikmaals 't is geschiet.
Ik zal Monsieur Petiet doen groyen.
En dan Heer Manshart u op staande voet geneezen.
Zy zijn reets aan uw deur men laatze binnen staan.
| |
| |
| |
Dertiende tooneel.
Manshart, Boudewyn, Helena, Ferdinand, Tryntje, Baggalyn en Petiet.
HOe lang heeft Florentijn wel over u gegaan?
Hy deed my twintig jaar niet anders als Klisteeren.
En ik heb tien jaar lang gedaan niet als Purgeeren.
't Is om te lachen dat de boggel zou vergaan,
Door het Purgeeren, neen zy neemt daar meer door aan.
Zoo Juffrouw Baggalijn word door uw konst geneezen,
En dat Monsier Petiet word grooter als voor deezen,
Zult gy mijn Doctor zijn en ook mijn Dochters Man.
Wel let dan naarstig op en zie eens wat ik kan.
Mundus vult decipi, zoo spreeken de Doctoren.
Hoor Broer hy spreekt Latijn.
Dat kan ik ook wel hooren.
Heer Manshart zet u neer en zie aandachtig, hoe,
En wat hier zal geschien, Monsieur Petiet tre toe.
Gy moet de kamer met my eerst eens overstappen,
Eer gy de kracht gevoeld van mijne weetenschappen.
Spreek my dees woorden na heel langzaam klaar en zagt.
Want in die woorden heeft de Doctory veel kracht.
Quod non speratur in anno.
| |
| |
Quod non speratur in anno.
Zal ik haast groot zijn Heer dat zou my 't hert verk wikken.
Maar dit Conserrifje dat zult gy moeten slikken,
Gy zult haast groot zijn doe mijn zin en volg mijn raad.
Maar meest Kawoerde zaad gegroeyt by Allikanten.
Door mengeld met het bloed van vreez lijke Olyfanten,
En Wallevissen vet, met as van Reuze been,
En Reuze reuzel wel gemengeld onder een.
Sta stil verroer geen lit, gy moet voor al niet denken,
Veel minder spreeken, want dat zou u konnen krenken.
Zie daar hy groeyt zoo ras gelijk een Paddestoel.
My dunkt dat ik het voel.
Wel Broer wat dunkjer van.
Ik zie hier wond're dingen.
Ovidius is prul met zijn veranderingen.
Tree nu eens voort en zeg my na op yder tree.
Mundus vult decipi. Nou wakker wil u spoeyen.
| |
| |
Gy zult noch grooter groeyen.
Groey aan groey aan groey aan.
Nu heeft mijn kunst gedaan.
Mundus vuldesipe. Ik zal u braafbetaalen.
En als de faam alom uw daaden gaan verhaalen.
Gy zult op staande voet, nu ook geholpen zijn.
My dunkt Heer Broeder dat Conserf is wonder kragtig.
Het doet een groote kuur.
Dat doet het toch, waarachtig.
Ga nu de kamer tweemaal over zoo als ik.
Heer Manshart voel die hult.
Die Boggel Doctor zal u vry veel moeyten geeven.
O ja, mijn gantsche leeven.
En hy groeit daagelijks noch grooter tot mijn leet.
Ik zal de groei hem eer beneemen als hy 't weet.
De Boggel moet van my tot driemaal zijn gestreeken.
| |
| |
En wijl ik strijk moet jy dan deeze woorden spreeken.
Mundus vuldesipi. Hebt gyze wel verstaan?
Nu zal het heel wel gaan.
Dat zijn nu twee strijkaaden.
Maar Doctor Ferdinand gy streekt my vry wat stijf.
Geen wonder, want de bult zit midden in je lijf,
Ik zal u dankbaar zijn en rijkelijk beloonen.
Recht op uw hooft en hals en wil u zoo vertoonen.
Wat dunkt u van die kuur is die niet kort en dra.
Wilt gy uaan my ook niet overgeeven?
Als gy dit Poejertje driemaal hebt opgesnooven,
Zoo zijt gy uw gebrek en ziekte ver te booven.
Maar gy moet yder maal wannneer gy snijft, als die,
Ook spreeken dit Latijn. Mundus vult desipi.
Uw gansche lichaam door nieuw bloed en ook nieuw leeven.
| |
| |
Des Poejers kracht begint,
Gy zult haast fris zijn als een jonggebooren kind.
Mundus vult desipi. Ik zou, ik zou wel wenschen,
Mijn Heer 't is as van menschen,
Die altijt fris gezond en nooit zijn ziek geweest.
Het is momie die op staande voet geneest.
Uw Doctor Florentijn zy dat al uw gebreeken,
Huis hielden in uw buyk, hy heeft hem slegt verkeeken.
En daarom heeft hy u geslaadig geklisteerd,
En na 't Klisteer hebt gy daaglijks gepurgeerd.
Maar 't schort niet in uw buyk, dat durf ik u wel seggen,
Het schort u in het hooft, zie daar, daar zalt u leggen.
Hy raad het zeeker recht hy 's met de kop gebruyt.
Daar zit dien Radix en die wortel moeter uyt.
Die Poeder Kapitus zal reinigen uw leeden,
En zuyveren uw bloed van boove tot beneeden.
Maar by die menschen as is daar wat by gedaan.
Ja aquavita in de zomerzon gebraan.
Ja aquavita Heer hoe kanje 't zoo verzinnen.
Ik voel het al van binnen.
Steek uyt uw borst en heft uw hooft recht in de lucht.
| |
| |
'k Voel mijn gezontheit komt.
'k Zie dat uw ziekte vlugt.
Die Poejer rust niet of het moet al 't kwaad verwinnen.
Al fniezende.
Dat voel, dat voel, dat voel, dat voel ik al beginnen.
Mijn borst, mijn buyk, mijn bil, mijn hart, mijn hand mijn hooft,
Veranderen, wel Broer dat had ik nooit gelooft.
Ik stap zoo luchtig ik kan helder zien en spreeken.
Papa my dunkt gy stapt verby al uw gebreeken.
Heer Doctor 'k neem u aan tot Zwaager, daar 's mijn hand.
Die ik u raaden dat gy zoud uw Dochter geeven.
'k Bedank u Broer gy zijt behouder van mijn leeven.
Nu weet ik welk een kracht'er steekt in de momi
EYNDE. |
|