bij het gezelschap van Driessens en van Doeselaer. Hoewel de lieveling van het publiek, hield hij het in Vlaanderen niet uit, trok weer naar Rotterdam en Amsterdam en nog eens weer terug naar Rotterdam.
Hij trouwde in 1867 met mej. van Dijk, en toen zijn chefs, Albrecht en van Ollefen, ook den amsterdamschen schouwburg gingen bespelen, hielp hij te Rotterdam het driemanschap oprichten: le Gras, van Zuylen en Haspels. Dit is bekend door de opvoering van Multatuli's Vorstenschool, waarin hij Spiridio speelde. Het drietal gaf veel oorspronkelijke nederlandsche stukken, zelfs in 1880 in Londen. En met succes ! Een engelsche dame verklaarde dat zij v.Z. zoo goed begreep, doordat alles in zijn gezicht meespeelde. Toen le Gras en Haspels in 1881 een afdeeling van het Nederlandsch Tooneel oprichtten, vormde hij een eigen gezelschap. Dat wijdde in 1883 te Groningen den nieuwen schouwburg in (een bouwwerk van F.W. van Gendt (3), zie dl. VI, kol. 560). Hij gaf den eersten avond: Our Boys van H.J. Byzon, en speelde een week lang elken avond voor volle zalen.
Van Zuylen was overal in den lande, ook in het Noorden, zeer geliefd en zoo bleef zijn gezelschap telkens terugkomen. Bij een benefiet voor hem in 1884, trad hij in het, ook als operette bekende: Mijn Leopold, op. Niettemin raakte hij in zorgen en ondervond hij tegenspoed, waaruit le Gras en Haspels, die weer uit het Ned. Tooneel waren getreden, hem verlosten, en nog eens het vroegere driemanschap gingen reconstrueeren van 1893-99. Tevens hield van Zuylen druk bezochte voordrachten, en sloot hij zich een tijdlang aan bij het Tivoli-gezelschap te Rotterdam.
In 1899 werd hij zenuwziek, het herstel bleef uit en op den laten avond van 10 Febr. 1901 ontsliep hij, 54 jaar oud.
Willem van Zuylen was een onvergetelijk tooneelspeler, die steeds in contact is gebleven met het publiek, waarvan hij zeker was, zooals ook dit het was van hem. Bij zijn steeds duidelijke dictie, was hij een buitengewoon veelzijdig acteur. Rössing zegt van hem: hij was een kunstenaar bij Gods genade. De romantiek was niets voor hem, hij was pur sang realist. Hij hield van het rijke leven, vooral van gezonden humor, maar ook 's levens tegenspoed en droefenis hebben mee hem tot den waren mensch, tot den echten acteur gevormd. Als hij liefde voor het onderwerp had, dan wist hij het te dragen en op te voeren. Hij had een goddelijke opgewektheid, maar zooals hij zelf opgaf: hij lachte ook wel eens omdat hij niet schreien wilde.
Hij speelde in Inkwartiering en in de Bibliothecaris, beide van von Moser en Schönthan, in Torenheuvel, in Glanor's Uitgaan, hij was Kobus in Vriend Fritz, Janus Tulp in het stuk van Justus van Maurik, de kastelein in de Kiesvereeniging van Stellendijk, Koenraad Deel in Annemie van Rosier Faassen. Professor Crampton was hij in Hauptmann's drama, in 1893, allicht zijn beste rol. Zijn laatste succes behaalde hij met Henri Dekking's Groote Dagen!
Zijn portret bestaat als prent van J. Holswilder.
Zie: Wolff, Onze Tooneelspelers; Henri M. Dekking, Het leven van W. van Zuylen door hemzelven verteld, en door D. oververteld; J.H. Rössing, W.v. Zuylen in Eigen Haard (1901), 117; E. Smit, Voorzitter Schouwburgbestuur te Groningen.
Koppius