grachtenhuizen heeft hij met zijn werk verrijkt. Hiervan is echter vrij veel verloren gegaan. In het voormalige raadhuis op den Dam is nog werk van hem te zien uit 1736-38, waarvoor hij ƒ 13.275 ontving. Bekend werd hij vooral door de z.g. ‘witjes’, basreliefs met putti in grisaille, die boven deuren werden aangebracht. Jacob de Wit gaf zich goed rekenschap van de plaats waar het werk moest komen, wat o.a. blijkt uit een paar brieven van hem uit 1720, in het archief van de familie van Schuylenburch, over de versiering van den salon in haar woonhuis aan de Lange Vijverberg te 's Gravenhage (thans is hier het duitsche gezantschap gevestigd).
De Wit zal het plafond, een schoorsteenstuk en stukken boven de deuren schilderen voor ‘hondert ducattons, omdat het het eerste werck is, dat ik in den Haegh sal maeken en omdat ik daerdoor occaessie hoop te ontmoetten van meerder profijt.’ Hij heeft groot succes gehad en verdiende een aanzienlijk vermogen. In Engeland viel zijn werk zeer in den smaak. Zijn belangstelling voor het theoretische blijkt o.a. uit het feit dat hij een verhandeling schreef over De proportien van het menschlijk lichaam (1747; Amst. 1790).
Zijn geschilderd zelfportret was in de veiling Heberlé te Keulen 18 Jan. 1892; ook een geteekend zelfportret is bekend; prenten door J. Houbraken naar J.M. Quinckhardt en door E. du Jardin.
Zie: A. von Wurzbach, Niederl. Künstlerlexikon II (1910), 890-891; M.D. Ozinga in Oud-Holland (1934); Catal. Kunsthist. bibl. Rijksmus. Amst. I (1934), 117.
van Guldener