ontslag, waarschijnlijk omdat men te veel oude regenten handhaafde. Op 20 Mei werd door de municipaliteit besloten, dat hij in zijn vroegere betrekkingen hersteld zou worden. Ook nog op 3 Sept. werd door de vergadering van het kwartier, d.i. het oude graafschap Zutfen een dergelijk besluit genomen, maar hij had naar het schijnt als advokaat zooveel loonende bezigheid, dat hij hiertoe niet bereid was. Intusschen werd hij 4 Oct. tot representant der stad Zutfen in die kwartiervergadering gekozen. Als zoodanig werden hem nog verscheidene bestuursbetrekkingen te Zutfen opgedragen. Maar 27 Jan. 1796 werd hij tot lid der Nationale vergadering van het district Zutfen gekozen, en als gevolg daarvan nam hij ontslag als lid van den kwartiersraad.
In de Nationale vergadering trad hij weinig op den voorgrond, behalve in zoover, dat hij steeds met Vreede en diens volgelingen medestemde. Hij was een volbloed unitaris. Men was in de landelijke provinciën meer geneigd tot het federalisme, zoodat er onder de 15 geldersche leden hoogstens 5 unitarissen waren. Wildrik was onder hen de heftigste. Daarom werd hij bij de verkiezing van 2 Aug. 1797 te Zutfen niet herkozen. Maar in het district Groenloo, waar veel Roomsch-Katholieken woonden, die zooals bekend is, toen meestal radicaal waren, werd hij, die wel Protestant maar ook zeer radicaal was, tegelijk tot tweeden plaatsvervanger gekozen. De gekozene en de eerste plaatsvervanger bedankten, maar het duurde zeer lang alvorens de vergadering de redenen, die zij aanvoerden, goedkeurde en zoo kwam het, dat Wildrik eerst 15 Jan. 1798 als lid geïnstalleerd werd. Hij nam aan den staatsgreep van Vreede en de zijnen weinig deel, maar den volgenden dag, 23 Jan., behoorde hij tot zijn eigen en menigeens verbazing tot de 5 leden van het Uitvoerend bewind, die door het ‘rompparlement’ gekozen werden. Hij vestigde zich in den Haag, maar, hoewel hij te Zutfen een gezien advocaat geweest was, stonden hier zijn handen verkeerd, en wordt van hem getuigd, dat hij bij conferentiën bijna geen woord zeide.
Toen door de hulp der fransche bajonetten op 12 Juni 1798 een tweede staatsgreep de regeering van het Uitvoerend bewind omvergeworpen had, werd Wildrik evenals van Langen en Fokker gevangen genomen, men achtte Wildrik en Fokker echter te onbeduidend en denzelfden dag werden zij geslaakt en zelfs in het voorloopige Vertegenwoordigend lichaam opgenomen.
Toen 15 Juli 1798 nieuwe verkiezingen voor dit lichaam plaats hadden, werd Wildrik in de districten Zutfen en Lochem gekozen. Door loting werd uitgemaakt, dat hij voor Zutfen zitting zou nemen. Hij werd 28 Mei 1801 bij zijn periodieke aftreding niet herkozen en zette zich na afloop der zitting (27 Juli) weder te Zutfen als advocaat neder. Verder heeft hij niet meer aan politiek gedaan en is hij kort daarna benoemd tot ontvanger der belastingen. In 1825 legde hij deze betrekking neder en ging hij wonen op de buitenplaats Rijkenberg onder Ruurloo.
Hij huwde 9 Aug. 1789 te Neuenhaus in het Bentheimsche Geertruid Krull, geb. 9 Sept. 1763, overl. 25 Mrt. 1799, 10 Apr. 1800 Mechtilda Henrietta van Leenhof de Lespierre, ged. 30 Jan. 1763, overl. 29 Sept. 1803 en 21 Oct. 1805 Johanna Sara Cornelia Koyman, geb. 18 Mrt. 1784, die hem overleefde. Bij de eerste twee had hij geen, bij de laatste 12 kinderen.
Ramaer