dialecten I, 385, uitg. door Joh. en L. Leopold (Gron. 1882), bevat Het geld; Momusklanken (Maastr. 1883); Het vroegjaar; en Figuren uit de gesch. der maastrichtsche dialect-literatuur, door E. Franquinet (Scheveningen 1931) een derde passage uit dat spotdicht van 184 strophen, doorvlochten met libertijnsche en pornografische passages. De bedevaart is in 1931, dus ruim een eeuw na haar ontstaan, door onbekenden (helaas) geheel in het licht gegeven, in slechts 20 ex., naar het heet, zonder vermelding van plaats en drukker.
Nauwelijks te Maastricht gevestigd, stichtte en leidde W. aldaar met anderen de Eclaireur, een dagblad, dat van 16 Sept. 1827 tot 6 Oct. 1830 een gematigde oppositie tegen de regeering heeft corvoerd. Als journalist kwam hij tweemaal met de gerectioneele rechtbank in aanraking en den eersten keer heeft hij zelfs preventieve hechtenis ondergaan. Er volgde vrijspraak in beide gevallen. De laatste procedure is beschreven in Procès de l'Eclaireur (Maestr. 1829, ex. Kon. Bibl.'s Grav.). In Oct. 1830 verliet W. de stad Maastricht, die door toedoen van het trouwe garnizoen met de zuidelijke gewesten des lands in den opstand niet meeging, en verbleef achtereenvolgens te Brussel en Luik, waar hij meewerkte resp. aan de Courrier en de Politique. Van 24 Febr. 1831 tot 19 Nov. 1832 fungeerde hij bij de nieuw opgerichte rechtbank te Tongeren als substituut van den procureur des konings. Hier gaf hij onder den schuilnaam van C. Donald zijn eerste fransche dichtstuk uit, de Chants de réveil in 3 zangen, aangevuld tot 6 zangen in de brusselsche uitgave, en omgewerkt voor den bundel Poésies lyriques in Chant du prolétaire en Watervliet. De Chants de réveil getuigden van volle ingenomenheid met het saint-simonisme en diens nieuw christendom, waar het katholieke belgische volk vijandig tegenover stond. Kon de dichter in verband daarmee het in Tongeren niet langer meer uithouden? Hoe het zij, hij verhuisde naar Luik, om er het ambt van auditeur-militair tot in Aug. 1847 te bekleeden. Deze 15 jaren zijn de beste van den dichter, journalist en publicist geweest. Van de Politique was hij medewerker, en daarna hoofdredacteur van de Tribune. In de Revue belge I-VI (1836-37); Revue de Liége IV (1845); Revue nat. de
Belgique XI (1844) en XIII (1845) en in de Revue de Belgique I (1837) publiceerde hij in dien tijd dicht en ondicht. Zijn meest bekende dichtstukken zijn Le remorqueur, Le haut-fourneau en La charité. De overplaatsing van Luik naar Brussel als auditeur-militair ontstemde hem, maar dat veranderde, toen in Oct. 1848 zijn benoeming tot griffler van de rechtbank te Brussel volgde, waardoor zijn positie verbeterde. Gedichten uit zijn laatste levensjaren kan men vinden in Bul. de l' Acad. r. 1849, waarvan W. sedert 11 Jan. 1847 lid is geweest. Dan heeft hij nog meegewerkt aan L'indépendance, en gebundelde gedichten, Poésies lyriques, in het licht gegeven, die in 1853 het derde deel van den Vijfjaarlijkschen prijs voor fransche letterkundigen in België over het tijdvak 1848-52 verwierven.
Hij was de oudste der 16 kinderen van J. Michael W., laatstelijk griffier der rechtbank te Leuven, en van Maria Elisabeth Jongen; hij is 13 Mei 1829 te Maastricht gehuwd met A. Maria Neven, wed. van Henr. Wilh. Poswick, commies te paard der 1ste klasse bij de indirecte belastingen te Maastricht. De dichter heeft geen kinderen gehad, maar zijn vrouw had uit haar eerste huwelijk een dochter M.C. Henriëtta Poswick, die met Jules Borgnet, staatsarchivaris van Namen, huwde.