[Voogt, Johannes Everhardus de]
VOOGT (Johannes Everhardus de), geb. te Utrecht 1 Aug. 1806, overl. te Wychen 13 Juli 1863, zoon van Gosewinus en van Johanna Buddingh. Hij studeerde te Utrecht in de theologie, werd in Oct. 1830 candidaat in Utrecht, en predikant te Neerlangbroek 15 Jan. 1832, te Nijmegen 15 Nov. 1835 en te Amsterdam 9-12 Nov. 1845. Hoofdbestuurder en tweede voorzitter van het Ned. Bijbelgenootschap en mededirecteur van het Nederl. Zendelinggenootschap. Door lichaamsongesteldheid emeritus geworden 1 Juli 1861. Twee jaar later overleed hij te Wychen, ten huize van zijn broeder Ds. Gerrit Nicolaas de Voogt.
Hij was gehuwd met Johanna van Linden van den Heuvell en won bij haar o.a. een zoon Willem Jacob, zie dl. III, kol. 1335. De oudste zoon was Gosewinus, geb. 24 Oct. 1832, overl. 23 Oct. 1851. Uit diens nagelaten, uitmuntend dagboek, gaf de vader in 1855 te Rotterdam uittreksels uit, onder den titel: Bladen uit het dagboek van Gosewin, na zijn ontslapen in het licht gegeven (2e druk 1858). Als student schreef J.E. zelf in 1829 een Commentatio literaria de magnifica vehementissimae tempestatis descriptione, quae continetur Ps. XXIX. De utrechtsche faculteit achtte zijn inzending gelijkwaardig met die van L.F.J. Jansen over hetzelfde onderwerp en toen het lot aan dezen de gouden medaille toewees, ontving de Voogt het getuigschrift. Hij gaf uit: Drietal preken, uitgesproken 10, 14 en 17 April 1853 (Amst. 1853); een paar opstellen van zijn hand komen voor in het Christel. Maandschr. voor den beschaafden stand en ook in Christophilus.
Zijn portret is in prent gebracht door F. Schroeder en J.L. Soerensen.
Regt