[Voet, Carel Borchart]
VOET (Carel Borchart), geb. te Zwolle 22 Juni 1671, overl. te Dordrecht 1744 of 45, zoon van Jan en van Sophia Bentinck. Zijn broeder, burgemeester van Zwolle, bracht hem tot liefde voor de teekenkunst en voor bloemen, planten en insecten. Na eenige jaren les te hebben gehad van een meester in de schilderkunst, die hem de behandeling van het penseel en het bereiden van verf leerde, bracht hij het daarin binnen betrekkelijk korten tijd zoover, dat hij op zijn 19e jaar in dienst trad als hofschilder van graaf W. Bentinck van Portland, den vriend van den Koning-stadhouder. Deze gaf hem een vrij aanzienlijke jaarwedde, waarvoor Voet diens kinderen in de teekenkunst moest onderwijzen. 's Winters was hij meest in Engeland, maar 's zomers op Zorgvliet bij den Haag. Hier schilderde hij o.a. 12 groote tafereelen, de 12 maanden van het jaar voorstellende, elk met allerlei bloemen, heesters en vruchten, met als achtergrond een der fraaiste partijen van Zorgvliet. Door graaf Bentinck trok hij de opmerkzaamheid van Willem III, die hem een opdracht gaf tot het vervaardigen van een boek met afbeeldingen van insecten. Hij slaagde hierin zoo uitnemend, dat de Koning het plan vormde hem naar Suriname te zenden om de flora en de insectenwereld aldaar te bestudeeren en af te beelden. Maar de dood van den vorst verhinderde dit voornemen. Later werd Voet tot commies te Dordrecht aangesteld, doch hij liet zijn oude liefhebberij niet rusten. In 1725 verscheen aldaar zijn Systemathische naamlijst der torren en kevers, 2 dln. 4o met gekleurde afbeeldingen. Doordat zijn gezicht hem begon te begeven kon hij met deze studiën niet doorgaan.
Hij was 30 Aug. 1696 te Heinoo gehuwd met Jacomina Berg, geb. 1676, overl. te Dordrecht 6 Dec. 1746, dochter van Derk en van Geertruida Walraven. Zijn zoon Johan Eusebius Voet volgt.
Zijn geschilderd zelfportret als miniatuur was in een verkooping te 's Gravenhage 17 Oct. 1792; gegraveerde portretten door N. Verkolje en P. Tanjé.
Regt