en gaf in 1787 op zeer gematigde wijze als majoor bij het exercitiegenootschap uiting aan zijn patriotsche gevoelens. Op 5 Oct. 1787, na de komst van het pruisische leger, werd het genootschap door den raad ontbonden, maar het werd 25 Jan. 1795 hersteld en hij daarbij tot kolonel benoemd. Op 5 Aug. d.a.v. werd het korps in verband met de totstandkoming van een leger der Bataafsche republiek opnieuw ontbonden en 13 d.a.v. ook het genootschap.
Op 16 Oct. 1795 werd Trip commandant van de gewapende burgerwacht, maar om gezondheidsredenen nam hij die benoeming niet aan.
Hij werd 27 Jan. 1796 in het kiesdistrict Veendam tot lid der nationale vergadering gekozen. Hij behoorde daar tot de federalisten. Door zijn groningsche medeleden werd hij gekozen tot lid der commissie tot het ontwerpen eener constitutie. Daardoor nam hij tot 10 Nov. d.a.v. geen deel aan haar beraadslagingen. In Mei 1797 heeft hij de groningsche universiteit heftig verdedigd. Toch werd besloten, dat slechts de leidsche het jus promovendi zou hebben. De groningsche heeft dit recht evenwel behouden doordat de nieuwe constitutie door volksstemming verworpen is.
Op 2 Aug. 1797 werd Trip door iemand uit de veenstreek vervangen. Op 20 Dec. 1798 werd hij in den ring Groningen gekozen tot een der 7 leden van het bestuur van het departement van de Eems. Dit defungeerde 21 Juni 1802. Op 19 Juni 1805 werd hij door den raadpensionaris benoemd tot lid van den raad van Financiën van het departement Groningen. Deze raad trad in Mei 1807 af. Sedert heeft hij geen openbare betrekkingen meer bekleed.
Hij huwde 6 Mrt. 1768 Clara Elisabeth Wolthers, geb. 22 Oct. 1746, overl. 16 Maart 1794, bij wie hij 4 zonen, van wie 3 jong stierven en een dochter had; zijn zoon Herman gaat hiervoor.
Zie: H.J. Trip, De Familie Trip (Gron. 1883), 126-130.
Ramaer