Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 10
(1937)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1055]
| |
Jacob Elias T., hiervoor, en Anna Titia Nijsingh, huwde te Groningen 5 Jan. 1738 met Beerta Sibenius, overl. 1776, promoveerde te Leiden 18 Juni 1732 op een historische dissertatie De Jesuitis. Hij was gezworene te Groningen 1741-49, raadsheer 1751-76, burgemeester 1779-83, lid der Staten-Generaal 1750, 1753, 1756, 1759 en 1771, lid van de Gedeputeerde staten 1762, 1768, lid van de generaliteits-rekenkamer 1765, 1774, 1778, lid van de prov. rekenkamer 1777, lid van den Raad van State 1781 en bewindhebber der W.I.C. Voor zijn tijdgenooten was hij ‘een roem der burgerheeren en door geest en vinding een onnavolgbare feniks der dichteren’ (Gron. Cour. 22 Aug. 1783). Van hem verschenen: Tijdwinst in ledige uren (Leid. 1764; in 1774 aldaar verbeterd herdrukt); Irenophilus, Breydel voor de heerschende Muytzucht, z. pl. of j. (1748); Eeuwzang op het verlaten beleg van Groningen op 28 Aug. 1672 (Gron. 1772). Hij werkte mede aan de Groninger Raarekiek, waarin vele illustre personaagien, Heeren van Stad en Lande, koome te kijk (Gron. 1775; vervolg Gron. 1777; 2de vervolg 1782; 3de vervolg 1783; 4de vervolg z.j.; 5de vervolg z.j. en titel). Zijn zoon Johan Sibenius T. volgt. Zie: H.J. Trip, De Familie Trip (Gron. 1883), 102-104; Jaarb. Ned. Adel (1890), 276; (1893), 524; Gron. Volksalm. (1846), 201; (1850), 129; (1901), 17, 45; (1908), 72; J. te Winkel, De ontwikkelingsgang der Ned. Letterkunde (Haarl. 1924), 2de dr., V, 386-388. Wumkes |
|