Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 10
(1937)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 965]
| |
Amsterdam gediend. Daarna trok hij als ziekentrooster aan boord van De Goude Ree naar Nieuw Guinea. Vermoedelijk heeft hij, naast zijn geestelijkèn arbeid, aldaar zijn spaarpenningen rendabel willen maken. Hij verbleef daar tot 1649, had er blijkens een zijner gedichten een interessante verhouding tot een negervrouw. Hij woonde in Febr. 1642 de verovering van het fort Axem bij op de Portugeezen onder leiding van den Directeur-generaal Jacob Ruychaver en leed er verder aan de daar gebruikelijke koortsen. In 1650 is hij getrouwd met Sara Abrahams de Rosschou. Hij was toen vermoedelijk weduwnaar met èèn kind uit het vorig huwelijk. In 1649-50 gaf hij in Amsterdam zijn poëzie uit in drie bundels, getiteld De Distelvink (Minnesang, Segensang en Hemelsang). De eerste bundel verscheen bij Gerrit van Goedesbergh op 't Water over de Nieuwebrugh, de tweede bij Pieter Dirksz Boeteman, voor den Autheur, wonende in de Pijlsteeg bij de Warmoesstraat, de derde bij Hendrick Doncker in de Nieuwe-brugh-steeg. In 1659 verscheen nog: Klacht van Nieuw-Amsterdam en in 1661: 't Lof van Nieuw Nederland. Tegen Vondel richtte hij zijn: Rechte gruwel der verwoesting (Unger, Bibliografie v. V. no. 858 en 878). Zijn devies was ‘Noch vaster.’ In 1651 ging hij scheep naar Nieuw-Nederland en werd er kolonist. Hij kocht er huizen en landerijen en dreef er handel. Hij tracht voor eigen rekening of in vennootschap slaven en handelswaren van de Guineesche kust in te voeren. In 1655 werd hij tot weesmeester in Nieuw-Amsterdam benoemd. In 1662 bevorderde Amsterdam de emigratie van Plockhoy en 25 andere gezinnen, die aan de Delaware een socialistische ‘broeder kolonie’ trachtten te stichten. Steendam heeft dit streven in zijn Prickelvaersen gesteund. In 1663 bevond hij zich te Amsterdam en had hij in de kolonie zijn gevolmachtigde. Hij is niet teruggekeerd. Holmes nam Nieuw-Amsterdam en Steendam verloor zijn fortuin. Van der Aa vermeldt nog: Toezang op de Christelijke voorbereiding tot des Heeren H. Avondmaal door Mr. Joan Blasius van 27 Mei 1665 en van 12 Juli van hetzelfde jaar: Toezang op de bedenckingen van den Heer en Mr. J. Blasius. Ik kon deze niet te zien krijgen. 9 April 1666 vertrok hij weder als ziekentrooster, maar nu naar Oost-Indië. Hij werd te Batavia in 1667 binnenvader in het weeshuis. Zeer waarschijnlijk overleed hij in 1672 of 73 aldaar. Kort na zijn terugkeer te Amsterdam schijnt hij nog een reis te water gemaakt te hebben over de Wadden naar de Eider-streek. In Amsterdam leefde hij mee in den letterkundigen kring van den herbergier Jan Zoet. Hij beantwoordde vragen gesteld in de Parnassus aan 't Y of Konst-schoole ter Deugd en won daarbij eerste prijzen; men twistte er o.a. over het goed recht der polygamie. In 1671 gaf hij te Batavia nog een bundel Zeede-zangen uit. Zijn door J.M. Quinkhard voor het Panpoëticon Batavum geschilderd portret is in het Rijksmuseum te Amsterdam. Zie: H.C. Murphy, Jacob Steendam, a memoir of the first poet in New-Netherland, with the poems descriptive of the Colony (The Hague 1861); Nijhoff, Gesch. en Oudheidk. Bijdr. III, 1, 41 (N. Reeks); S. Kalff, Vroegere Koloniale poëzie in Indische Gids 1907, II, 1459 en 1624; J. Koopmans, Jacob Steendam in Nieuwe Taalgids XIII, 273 en XIV, 79; J.A. | |
[pagina 966]
| |
Alberdingk Thijm, Portretten van Joost van den Vondel (Amst. 1895), 276 vlg. Over zijn aanval op Vondel: Dietsche Warande (1875), 393. Prinsen |
|