tot drost of baljuw van Vollenhove, zulks in de plaats van Herman van Westerholt, die door de landvoogdes Maria was afgezet. Tevens was hij sedert genoemd jaar kastelein of bevelhebber van Kuinre. In 1557 werd hij van zijn drostambt ontheven, zeker omdat hij geen willig werktuig in handen van den Koning bleek te zijn. Hij koos dan ook de staatsche zijde en komt voor op een lijst van personen, die als rebellen en vijanden van den koning van Spanje moesten worden beschouwd, welke lijst 14 Aug. 1567 werd overgeleverd. Daarop staat: ‘Jan Sloet, die Drost van Vollenhoe geweest, nu binnen Campen hem verhaldende’. Bij de komst van Alva week hij uit het land. In 1572 toen graaf Willem van den Berg onderscheidene steden, ook Kampen veroverde, was het Arend ten Boecop, die Johan Sloet verzocht naar Kampen te willen overkomen. Of hij weinig vertrouwen in den graaf van den Berg stelde, of reeds vooruit zag dat diens ondernemingen weinig meer dan krijgsmansavonturen waren, of misschien dat Boecop veel te gematigd te werk ging: hij sloeg deze uitnoodiging af. Toch kwam hij er mettertijd, misschien na de pacificatie van Gent. Althans hij was in 1578 commandant van het garnizoen te Kampen en ook bij den Koning in een slecht blaadje. Een notitie uit dien tijd (28 Dec. 1578) bewaard, vermeldt ‘Jehan Sloet, drossaert et chatelain de Vollenhoven, Patentes de Rebelles’. In 1579 was hij als een der voornaamste regenten van Overijsel bij de Unie van Utrecht en was ook waarschijnlijk tegenwoordig bij de afzwering van koning Philips. Als invloedrijk man, verwant met vele voorname familiën, met groot doorzicht en even groot doorzettingsvermogen had hij een werkelijk aandeel in de gebeurtenissen van zijn tijd en de bestuurszaken in Overijsel.
Hij huwde in 1549 met Everdina de Vos van Steenwijk, overleden 30 Oct. 1592, en met haar echtgenoot onder één monument begraven in de Bovenkerk te Kampen. Zij was de dochter van Coenraad d.V. v.S. tot Ansen (gem. Ruinen) en van Johanna van Isselmuden. Uit hun huwelijk sproten 7 kinderen. Een zoon Johan (2) volgt, de tweede zoon Coenraad had een talrijk nageslacht, dat nog voortleeft. De twee overige zoons sneuvelden bij Ostende in 1602 en 1603, terwijl een der dochters, Geertruid, gehuwd was met Ernst van Ittersum, heer van Nijenhuis en Benthuis, die in dl. VII, kol. 640 voorkomt.
Zie: Kobus en de Rivecourt, Biogr. Wdb.; Scheltema, Staatk. Nederland II, 320; Magnin, Gesl. der Heeren v. Steenwijk; Bijdr. Gesch. van Overijsel IV (1877), 169.
Regt