[Serrurier, Louis Filips]
SERRURIER (Louis Filips), geb. te Amsterdam omstreeks 1767, leefde nog te Haarlem (?) in 1843. Filips Serrurier was zijn vader (zie boven). Hij werd predikant te Elst in 1791 (of 1790?), te Hillegom in 1792 (?), vertrok in 1801 naar Hanau, de stad zijner maagschap. Ongetwijfeld is hij dezelfde, die in 1806 waalsch predikant werd te Haarlem, in 1837 emeritaat verkreeg en op 28 Jan. 1838 zijn afscheidsrede hield, die is uitgegeven: Sermon sur le voeu d'un pasteur, adressé à son troupeau, en finissant son ministère; prononcé dans l'église wallonne de Harlem, le 28 Janvier 1838 (Amst. 1838). Van hem zijn ook bijschriften in dichtmaat in Panpoeticon batavum verheerlijkt door lofdichten en bijschriften, grootendeels getrokken uit het stamboek van Michiel de Roode (Leyd. 1773) op Michiel de Roode (zie dl. V, kol. 610 v.), Jan Punt (zie dl. IV, kol. 1098 v.), en A. van Halen (zie dl. VI, kol. 684 v.).
Zie: Kerkelijk Handboek (1878), 708; (1903), Bijl., 127; (1907), Bijl., 134; Naamregister der Herv. pred. in het Kon. der Ned. ('s Gravenh. 1843), 57, 167; Alphabetisch naamlijst van boeken enz. (1833-49), 611.
Knipscheer