delt, oordeelt hij heel wat zachter door te zeggen, dat zij uit de menschen zijn, ja, ‘naer het best goetvinden van goetgemeende menschen opgheregt’. Tegelijkertijd dus dat hij en zijn partij den nieuwen wijn in oude zakken deden, mengden zij er ook water in. Gelukkig‘! Niettemin zeide Serarius: ‘Dese Mennonieten voeren wel geen uyterlijcke sweerden, lijkewel wat scherper swaerden hebben zij in hare monden gevoert: met andere te bannen, te oordeelen en buiten de saligheyt te stellen’. Hylkema vervolgt: ‘Voor Serarius was het chiliasme het motief om ter wederoprichting der vervallen gemeente geen hand uit te steken; zijns inziens moesten de Christenen in afwachtende houding ‘de oprichtinge des Rijcks Jesu Christi op aerde’ te gemoet zien en niet door kerktucht een ijdele poging tot herstel doen’.
Serrarius maakte uit Openb. 11 en 12 op: 1e dat de voorhof (de zichtbare kerk), die buiten den tempel (de christelijke religie) is, den heidenen gegeven, en dat de heilige stad 42 maanden lang zal vertreden worden (Openb. 11:2); 2e dat de twee getuigen, na gedurende die 1260 dagen te hebben geprofeteerd, door het Beest zullen worden gedood, waarna hunne lichamen 3½ dag op de straten van Sodom zullen liggen (Openb. 11:3, 7, 8); 3. dat de ‘Vrouw’.... in de woestijn zal moeten vluchten, terwijl de ‘Zoon’ in den hemel zal worden opgenomen (Openb. 12)’. De verdwijning van de ware gemeente gedurende 1260 dagen (d.i. jaren!) is begonnen omstreeks 325 n. Chr. (met Constantijn den Groote). 1260 + 325 = 1585, derhalve moet de ‘wederoprichting’ zeker dadelijk worden voorbereid! Toen 1666, het jaar met staartcijfers, rustig voorbijging, kreeg het chiliasme een schok.
Serrarius schreef: Examen Synodorum seu conventuum ecclesiasticorum Christi ejusque apostolorum nec non et Hierosolymitani Synodi primae exemplar (Amst. 1654, 1668, 1716); De getuygenisse eener aanstaande heerlycheit,... in 17 geestryke sermoonen door Josua Spriggen, overgezet door P.S. (Amst. 1654, 1716); Een blijde boodschap van Jerusalem (Amst. 1666?), wellicht de vertaling van: Bonus nuntius Israëli (Amst. 1655) door Paul Felgenhauer, een geestverwant die ook sedert 1623 verscheidene jaren te Amsterdam is geweest (Herzog's Realencyklop. VI, 1899, S. 23 f.); Refutatio libelli sociniani de apostasia Christianorum; De Chiliasmo adversus Mosem Amyraldum; Antwoort op 't boeck van de apostasie ofte afval der Christenen (1659).... (Amst. 1661); Refutatio excercitationis paradoxae cui titulus: Philosophia scripturae interpres (Amst. 1667); Antwoort op een wonderspreuckigh tractaat van R. Des Cartes, in hetwelck hij de philosophie aen de Christenwerelt voor een onfeilbare regel opdringht, om de H. Schrift uyt te leggen.... (Amst. 1667); Antwoord op een discipel van Dcscartes; Over de 14 eerste capittelen van Jesaias (Amst. 1666).
Aanleiding tot tegenschriften gaf zijn: Brevis dissertatio de fatali et admiranda illa omnium planetarum in uno eodemque signo Sagittarii, igneaeque triplicitatis ultimo, conjunctione die 1 et 2 Decembris anno CIƆIƆCLXII (Amst. 1663), wellicht voorafgegaan door zijn: Naerder bericht wegens die groote conjunctie van allen planeten, den 1 en 2 Dec., waer inne bewesen wort de tweede komste Jesu Christi (1662). Samuel Maresius streed daartegen (zie dl. II, kol. 868-870); een onbekende schreef: Vox clamantis in Babylone.... (Amst. 1663); Serrarius wederom gaf uit: Apologetica responsio ad S. Maresium super disputatione theologica de conjunctione omnium planetarum in