de kermisgangers en van de bonte kermispret, zoo levendig, zoo aanschouwelijk, dat de lectuur ervan Kloos sterk ‘doet denken aan Ostade en Jan Steen.’ Vóór zijn dood (Nov. 1710) voltooide hij nog Zedelessen uit de oude verdichtzelen getrokken, en in verscheide dichtmaat opgestelt. De uitgave ervan mocht R. niet beleven. Zij werden met alle andere gedichten, behalve Willem III, door zijn vriend François Halma te Leeuwarden gedrukt: Lukas Rotgans Poëzij, van verscheide mengelstoffen; met konstplaaten versiert (1715; 2e dr. 1735). De uitgever gaf aan ‘den dichtlievenden lezer’ in een ‘Voorberecht’ van ruim 40 blz. een levensschets van R., ‘pronk der Nederlandsche dichteren.’
Zijn portret is in prent gebracht door M. Pool.
Zie: van Kampen, Geschied. der Ned. Lett. en Wetensch. I, 371; Witsen Geysbeek, Biogr., Anthol. en Crit. Wdb. V, 184-190; Almanak voor Blijgeestigen (Brussel 1830), 67-75; Jonckbloet, V (Gron. 1866), 85, 99, 109; Kalff, IV (Gron. 1909), 586-591; Willem Kloos, Een daad van eenvoudige rechtvaardigheid (Amst. 1909), 15-49; Eigen Haard (1910), 709-712; Jaarboekje van het oudheidkundig Genootschap ‘Niftarlake’ (Utrecht 1917), Een Vechtpoëet, 16-23; te Winkel, De Ontwikkelingsgang V (Haarl. 1924, 2e dr.), 15-23.
R. Zuidema