werkzaam. Eervolle onderscheidingen vielen hem te beurt; door de geldersche hoogeschool werd hij in 1809 honoris causa tot theol. dr. bevorderd; daarna tot lid van het Prov. utr. genootschap, en lid van verdienste bij het Nederl. onderwijzersgenootschap te Groningen benoemd. Twee malen zag hij zijn verhandelingen door het Haagsch genootschap bekroond, eerst in 1804 die Over de leer des Bijbels, inzonderheid des N.T., aangaande het algemeene laatste gerigt, hetwelk Jezus Christus over de wereld houden zal, en in 1822 zijn Beknopte en met uitlegkundige opgaven gestaafde opgave van de Chr. Geloofs- en Zedeleer, volgens het Evangelie van Johannes. In 1815 was hij bij Koninklijk besluit van 28 Mei lid der consuleerende commissie ter organisatie der Ned. Herv. Kerk en daarbij bijzonder met zijn ambtgenooten D. Hendriksz. en N. Lobry, predikanten te Groningen en Leeuwarden, belast met het ontwerpen van de reglementen op het kerkelijk procedeeren en de kerkvisitatie, waarvan hij het rapport in 1816 uitbracht, zooals hij later meermalen omtrent andere onderwerpen deed. Wat hij voor de wetenschap, practische theologie, kerk en school gedaan heeft, blijkt uit zijn Herinnering der opleiding tot de Evangeliedienst en der ondervinding in de bijna 50-jarige waarneming daarvan (Gron. 1844, na zijn dood door zijn zoon Jodocus Henricus (1) uitgegeven). Behalve de genoemde geschriften verschenen van zijn hand: Over den Heidelb. Catechismus, 3 dln. (Gron. 1805; 3e dr. 1824); Uitlegkundig Handboek des N.T. voor ongeleerden (Gron. 1807); Ophelderingen van sommige plaatsen van het uitlegk. handboek (Gron. 1808);
Over de waarneming van de Openbare Godsdienst (Amst. 1808); Over het bijwonen van godsd. onderwijs en het doen van belijdenis (Amst. 1808); De Boerenvriend (Gron. 1808);
Leonard van Kleef, een vervolg van den boerenvriend (Gron. 1812); Mijne gedachten over het leeraarsambt (Amst. 1809; herdr. Gron. 1838); Over den Doop en het H. Avondmaal (Amst. 1809); Onderwijs in de kunst om anderen te beoordeelen (Zalt-Bommel 1809); Pieter en Aagje (Amst. 1809); Hoe zal het volgens den Bijbel, na den dood met onze zielen gaan (Gron. 1810); Christelijk Handboek voor dienstboden (Gron. 1811); De geschiedenis van 's Heilands lijden, 2 dln. (Gron. 1812); Geschiedenissen van het Evangelie, die op de feesten der Herv. Christenen behandeld worden (Gron. 1813); Iets over het Bijbelgenootschap (Gron. 1813); Over het trouwen en bruilofthouden (Gron. 1813); Handleiding bij het onderwijs in de Chr. godsd. (Gron. 1813, herdr. 1820); Kort Begrip der kerkel. geschiedenis (Gron. 1813); Bijbelsch handboek voor bejaarde en oude lieden (Gron. 1814); Onderwijs omtrent het kaartspel, voor den gemeenen man (Zalt-Bommel 1814); De Chr. godgeleerdheid of handleiding voor lidmaten, tot herinnering van hetgeen zij geleerd of beleden hebben (Gron. 1819); De handelingen der Apostelen, bewerkt tot bouwstof voor homilien en Bijbeloefeningen, 2 dln. (Gron. 1820); Menschelijk gezag of Goddelijk gezag of de rede, wat moet de regelmaat voor ons geloof zijn (Gron. 1821); Wat leert het Evangelie van het huwelijk (Gron. 1822); Twee twaalftallen leerredenen
(Gron. 1823); Maria, de moeder van onzen Heer (Gron. 1823); De onverschillige omtrent de godsdienst teregtgewezen (Gron. 1828); Historische prentbijbel voor kinderen (Gron. 1828); Derdetwaalftal leerredenen (Gron. 1829).
Zijn zoons Jodocus Henricus (1) en Regnerus Petrus (2) gaan hiervoor. Zijn portret verscheen als prent van W.C. Chimaer van Oudendorp.
Zie: T.A. Romein, De Herv. Predikanten van Drenthe (Gron. 1861), 14; dez., De Herv. Predikanten van Friesland (Leeuw. 1886), 222;