[Randwijck, Godard Adriaan Jacob baron van]
RANDWIJCK (Godard Adriaan Jacob baron van), geb. te Nijmegen 18 Sept. 1805, overl. te Rossum 4 Oct. 1870, was de jongste zoon van O. baron van Randwijck (dl. II, kol. 1162) en S. gravin van Randwijck.
Hij werd kadet aan de artillerie- en genieschool te Delft en 24 Juni 1826 tweede luitenant der genie, tot 1828 bij de mineurs en sappeurs, daarna bij de werken. Hij was in 1830 bij het uitbreken van den opstand in garnizoen te Ieperen en heeft zich van daar met moeite naar Nederland begeven. Van 1830 tot 33 was hij bijna geregeld in Noord-Brabant geëmployeerd bij het onderhoud en de verbetering der vestingen. Op 18 Mrt. 1832 werd hij benoemd tot eerste luitenant. Van 1833 af was hij te Breskens in garnizoen.
Hij verkreeg op zijn verzoek op 25 Mrt. 1844 eervol ontslag uit den militairen dienst met den rang kapitein. Hij zette zich te Rossum neder. Reeds op 1 Juni d.a.v. werd hij door de geldersche ridderschap gekozen tot lid der Staten van die provincie. Dit lidmaatschap hield op in Sept. 1850, toen ingevolge de herziene provinciale wet de keuze der Statenleden niet meer aan de standen was opgedragen. Echter werd hij niet lang daarna op 27 Dec. 1852 in het kiesdistrict Zalt-Bommel tot lid der Staten gekozen. Ook werd hij 9 Sept. 1851 tot lid van den raad der gemeente Rossum gekozen. Beide bleef hij tot zijn overlijden.
Hij huwde 8 Juli 1847 Petronella Helena Wilhelmina Hillegonda van Essen, geb. 7 Nov. 1819, overl. 5 Juli 1900, bij wie hij 4 zonen en 3 dochters had.
Ramaer