den medaille der leidsche academie, terwijl in 1805 de maatschappij Felix Meritis hem een prijs in goud waardig acht voor zijn ‘Landschap bij maneschijn met een brandende schuur’.
Het materieele resultaat van al die bekroningen is een benoeming tot onderwijzer in de teekenkunst aan de artillerie- en genieschool te Amersfoort. Een benoeming tot onderdirecteur van het Koninklijk kabinet van schilderijen te 's Gravenhage in 1816 schijnt een beter passende werkkring te zijn. Zijn didactisch talent kan hij ontplooien, wanneer hij in 1820 wordt benoemd tot directeur van de Koninklijke academie van beeldende kunsten te Amsterdam. Aan het eind van zijn leven vinden wij hem als directeur van het Rijksmuseum (toen gevestigd in het Trippenhuis), welke functie hij van 1844-47 bekleedt.
Hij was een schilder van portretten en historiestukken, terwijl ook het landschap zijn aandacht had.
Voor zijn beroemdste stuk ‘De slag bij Waterloo’ maakte hij verscheiden portretstudies, waarvoor hij zelfs eenige malen naar Engeland reisde. Langen tijd verbleef hij bij den hertog van Wellington (1819-21), die als domineerende ruiterfiguur op het stuk verschijnt. Pieneman had, om dit werk uit te voeren, een apart atelier laten bouwen, buiten de Leidsche Poort, waar koning Willem I het kwam bezichtigen. De koning kocht het stuk voor ƒ 40.000 om het aan den prins van Oranje ten geschenke te geven.
De bekendste leerling van Pieneman is Jozef Israëls geweest, die, al kende hij zijn gebreken, zich waardeerend over hem uitliet.
Zijn portret bestaat als prent door zijn zoon N. Pieneman, die volgt, J.W. Kaiser, C.C.A. Last, W. van Senus, A.J. Ehnle.
Zie: U. Thieme und F. Becker, Allgem. Lexikon der bildenden Kunstler XXVI (1932), 597; Winkler Prins, Encyclopedie (1921), 13, 654; G.H. Marius, De Hollandsche Schilderkunst in de 19e eeuw (1920), 13-18.
van Guldener