| |
[Philips de Goede]
PHILIPS DE GOEDE, hertog van Bourgondië, 1419-1465/67, geb. te Dijon 30 Juni 1396, overl. te Brugge 15 Juni 1467. Als oudste en eenige zoon van Jan zonder Vrees en Margaretha van Beieren was hij de drager der bourgondische aspiraties in de Nederlanden, waarvan het dubbele huwelijk van 1385 den grondslag had gelegd. Gezond en krachtig van lichaam en geest stond hij alleen reeds daardoor sterker dan de eenige beiersche spruit uit die verbintenissen, vrouwe Jacoba. De bourgondische politici zagen derhalve vooruit, dat de beiersche erfenis waarschijnlijk eens den jongen Philips zou toevallen en daarom zonden zij hem herhaaldelijk naar Vlaanderen, om er de zeden en gewoonten van zijn noordelijke onderdanen te leeren kennen. Hij leerde behalve Fransch en Latijn, ook
| |
| |
Nederlandsch en Duitsch. Aldus was Philips door zijn opvoeding al meer naar het noorden georiënteerd dan zijn vader Jan zonder Vrees.
In de jaren 1412-15 en 1417-10 Sept. 1419 (dood van zijn vader) bestuurde hij, als graaf de Charolais, Vlaanderen en Artois. Tijdens de tweede periode kon hij bij de erfopvolging van het beiersche huis in opdracht van zijn vader voor de eerste maal zijn groote politieke talenten toonen. De opvolging van Jacoba, na den dood van haar vader Willem VI (31 Mei 1417) in Henegouwen, Holland en Zeeland, en haar huwelijk met Jan IV van Brabant, het hoofd van den jongeren bourgondischen tak, werden bedreigd door de actie van keizer Sigismond, die den oom van Jacoba, Jan van Beieren, als pretendent naar voren schoof en de noodige huwelijksdispensatie tegenhield. In 1418 schenen Holland en Zeeland voor Jacoba en daarmede voor Bourgondië verloren te gaan. Toen bewerkte Philips een wapenstilstand (10 Oct. 1418), die in Febr. 1419 in den vrede van Woudrichem werd omgezet. Hij wist daarbij keizer Sigismond behoorlijk uit te schakelen, de aanspraken van Jan van Beieren te bevredigen zonder de rechten van Jacoba en haar gemaal prijs te geven.
De dood van Jan zonder Vrees (10 Sept. 1419) maakte Philips tot hertog van Bourgondië en graaf van Vlaanderen en Artois. Na een hartstochtelijk, diepgevoeld en toch gestyliseerd rouwmisbaar stelde Philips zijn wraakplannen op en voerde deze met onverbiddelijke consequentie uit. Steunend op de fransche koningin, de gemalin van den waanzinnigen Karel VI, en een sterke bourgondische partij begon hij den strijd tegen den Dauphin, die als vijand van de fransche natie werd voorgesteld. Diens rechten op de fransche kroon zouden overgaan op den engelschen koning Hendrik V, met wien Philips vriendschap en een verbond sloot. Verschillende steden ten Zuiden van Artois werden hem daarbij toegewezen (verdrag van Troyes, 21 Mei 1420).
In den oorlog, die nu volgde, ontnamen de bourgondische en engelsche troepen den Dauphin nog vele steden in Zuid- en Midden-Frankrijk, dat dezen alleen trouw was gebleven. De dood van koning Hendrik V en Karel VI (herfst 1422) veranderde echter den toestand geheel. De Dauphin, nu rechtens koning van Frankrijk, trok de oprechte Franschen tot zich, vooral ook omdat de nieuwe engelsche pretendent een kind van eenige maanden was. De Engelschen boden toen aan Philips het regentschap in Frankrijk aan, maar deze weigerde pertinent. Hij wilde niet meer zooals zijn voorvaders geheel in fransche zaken opgaan. Aan zijn belangen van fransch kroonvazal wilde hij niet de noordelijke territoriën en de gunstige vooruitzichten op nieuwe aanwinsten opofferen. Dat daarop zijn politiek gericht was, blijkt bijv. uit den aankoop der opvolgingsrechten in Namen (1421), het verkrijgen van Tournaisis (1424), het huwelijk met Bonne van Artois, weduwe van Philips van Nevers, na het overlijden van zijn eerste vrouw Michelle de France (1424). Er was bovendien kans op verovering der landen van Jacoba van Beieren.
Na den vrede van Woudrichem waren de omstandigheden in Holland snel veranderd. De oneenigheid tusschen Jacoba en haar gemaal, haar vertrek uit Brabant, het verpanden van het bestuur over Holland en Zeeland aan Jan van Beieren door het verdrag van St. Maartensdijk (21 April 1420), de onderwerping van Jan IV aan de Staten van Brabant, de verklaring van Jacoba, dat zij haar huwelijk voor ongeldig hield, ten slotte haar vlucht uit Bergen naar Engeland en haar huwelijk met Humphrey hertog van Gloucester, waren fei- | |
| |
ten, die Philips' vroegere berekeningen schenen te zullen doorkruisen. Nu kwam echter zijn diplomatie in actie. Met succes wist hij de uitspraak in het te Rome aanhangig gemaakte huwelijksproces te verschuiven, de militaire expeditie van Humphrey uit te stellen en tevens nadere aansluiting te krijgen bij Jan van Beieren, wiens positie door de genoemde gebeurtenissen het meest werd bedreigd. Deze benoemde 6 April 1424 Philips tot zijn erfgenaam. Maar ten slotte kwam Humphrey toch met een leger naar Henegouwen (einde 1424), heroverde het gebied op de Brabanders en liet door de henegouwsche staten zijn huwelijk met Jacoba als geldig erkennen. Philips riep terstond zijn onderdanen op om Jan IV te helpen. De krijgskans keerde dan ook spoedig, zoodat Gloucester weldra Henegouwen verliet, aan Jacoba den wanhopigen strijd overlatende. In Holland behaalde Philips nog meer succes, als gevolg van den dood van Jan van Beieren, die 6 Jan. 1425 door vergif stierf. Als zijn erfgenaam maakte Philips zich eerst meester van diens apanage tusschen Lek en Maas en sloot bovendien in Mei 1425 met den brabantschen hertog, die intusschen het bestuur over Holland en Zeeland op zich genomen had, een verdrag gelijk aan dat van St. Maartensdijk, waarbij hem het bestuur over beide gewesten werd overgedragen. Wel waren de Hoeken bij Schoonhoven den strijd voor Jacoba begonnen, waar zij steun ontvingen van de Lichtenbergers en den elect van Utrecht, maar Philips' invloed
had in Rome de bisschopsbenoeming van Zweder van Culemborg, een aanhanger der Kabeljauwen, weten door te zetten. Bovendien moest Jacoba zich in Juni 1425 onder bescherming van Philips stellen, die haar in 's graven Steen te Gent deed opsluiten.
Philips werd in Aug. 1425 in Holland en Zeeland als ruwaard erkend, terwijl de Hoeken zich slechts binnen Schoonhoven handhaafden. Maar nog in dezelfde maand (31 Aug.) vluchtte Jacoba uit Gent en begaf zich naar haar getrouwen op de hollandsch-utrechtsche grenzen. Philips moest toen nog drie jaren strijden, voordat hij in het rustige bezit der graafschappen geraakte; ongeveer de helft van dien tijd bracht hij persoonlijk in Holland door. Ondanks haar twee overwinningen bij Alfen (Oct. 1425, April 1426), den opstand der kennemer boeren tegen de bourgondische regeering en de hulp van de utrechtsche Lichtenbergers was Jacoba 3 Juli 1428 gedwongen tot het aangaan van den zoen van Delft, vooral ook omdat na de nederlaag van Humphrey bij Brouwershaven (14 Jan. 1426) en zijn huwelijk met Eleonore Cobham alle uitzicht op hulp uit Engeland ophield. Philips werd door Jacoba als bestuurder van Holland en Zeeland en als haar erfgenaam erkend. Eerst toen Jacoba in 1432 tegen de bepaling van dezen vrede een huwelijk sloot met den Kabeljauw en plaatsvervanger van Philips in Holland, Frank van Borselen, verloor zij ook den titel van gravin (12 April 1433). Het bestuur over Henegouwen was na den dood van Jan IV (14 April 1427) aan Philips gekomen, dat van Brabant na den dood van Philips van St. Pol (4 Aug. 1430).
Om zijn gebied te consolideeren en de verhouding tot Frankrijk en Duitschland te regelen, staakte Philips voorloopig zijn veroveringen. Vandaar onttrok hij zich aan Zweder van Culemborg en erkende Rudolf van Diepholt als bestuurder van het Sticht; ook met de Luikenaars sloot hij eerst een wapenstilstand en weldra een vrede (15 Dec. 1431), waarbij de bisschop Jan van Heinsberg zich voor Philips diep moest vernederen. De laatste jaren hadden hem in Frankrijk weinig
| |
| |
successen gebracht. Wel had hij Antoine de Vaudemont tot hertog van Lotharingen kunnen maken en diens tegenstander, welke door den franschen koning gesteund werd, gevangen weten te nemen (2 Juli 1431), maar deze successen en bijzonder het voortdurend bemachtigen van rijksgoed dreven in Juli 1434 keizer Sigismond tot een verbond met den franschen koning tegen hun opstandigen vazal Philips. Deze was echter machtig genoeg om aan beiden te weerstaan, doch hij verlangde naar vrede om den buit binnen te halen. Toen noch Engeland, noch de Keizer tot vrede geneigd bleken, nam Philips het besluit zich van Engeland los te maken en met Frankrijk tot een schikking te komen. Karel VII was er alles aan gelegen onder zijn vijanden verdeeldheid te brengen, maar hij moest deze duur koopen. De Bourgondiër kreeg genoegdoening voor den moord op zijn vader, werd vrijgesteld van de leenhulde aan Karel VII persoonlijk en ontving verschillende inkomsten en bovendien de steden aan de Somme in pand. Van zijn kant zou hij het bondgenootschap met Engeland opgeven (21 Sept. 1435).
Heftiger dan Philips gedacht had, reageerde Engeland op dezen plotselingen omkeer. De Koning ontving niet de bourgondische gezanten, gaf Vlaanderen aan Gloucester en begon onmiddellijk de vijandelijkheden. Daardoor geraakte Philips in moeilijkheden, omdat door een oorlog met Engeland de economische belangen van een deel zijner onderdanen werden geschaad. De vlaamsche steden, geprikkeld door de concurrentie van het engelsche laken, stelden den hertog wel haar militie ter beschikking voor een beleg van Calais, maar de Hollanders en de Zeeuwen, voor hun handelsbelangen bezorgd, werden met moeite overgehaald tot het uitrusten van een vloot ter verdediging hunner kusten. Zelfs de Vlamingen keerden spoedig naar hun haardsteden terug en maakten er opstand, die in Brugge een ernstig karakter aannam. Het was de eerste keer, dat Philips met een zijner machtige steden in conflict geraakte. Later volgden er meer, zooals Amsterdam en Dordrecht in 1445, Gent in 1452. Over het algemeen was Philips ook dan nog lankmoedig. Maar Brugge verloor bij de uitspraak van 4 Maart 1438 een deel harer privileges en de heerschappij over het gebied buiten haar poorten. Datzelfde geschiedde in 1453 met Gent, waarmede de politieke invloed van deze zoogenaamde ‘leden van Vlaanderen’ voorgoed gebroken was. Met Engeland werd in Oct. 1439 de vrede hersteld, eigenlijk een wapenstilstand en een handelsverdrag, die telkens weer verlengd werden. Ook de opvolgers van keizer Sigismond (overl. 9 Dec. 1437) hervatten den strijd tegen Philips niet meer.
Vandaar dat Philips zijn veroveringspolitiek vervolgde. Nov. 1443 bemachtigde hij, na den dood van Elisabeth van Görlitz, Luxemburg. Ook wist hij de bisschopszetels in of bij zijn gebied met vrienden of familieleden te doen bezetten, waartoe zijn voortdurende vriendschappelijke verhouding met den H. Stoel hem in staat stelde. Zweder van Culemborg was op deze wijze in 1425 voor Utrecht aangewezen, de chef van zijn raad Jean Chevrot werd bisschop van Doornik, terwijl zijn beide bastaardzonen Jan en David resp. in 1440 en 1451 de zetels van Kamerijk en Terwaan bestegen. David bestemde hij in 1555 voor den utrechtschen stoel en bewerkte de benoeming in Rome, ofschoon Gijsbrecht van Brederode eenstemmig gekozen was. Het plan van Philips om ter kruisvaart te gaan had nu alle bedenkingen bij den Paus opgeheven. Maar de Stichtenaars wenschten hun elect te verdedigen. Toen verzamelde Philips zijn troe- | |
| |
pen bij den Haag, riep er de ridders van het Gulden Vlies bijeen (Mei 1456), organiseerde er een groot feest en trachtte door het vertoon van weelde en rijkdom de vijanden te overbluffen en de bondgenooten van den elect Gijsbrecht af te trekken, hetgeen hem o.a. met de Friezen en Reinoud van Brederode gelukte. De veldtocht naar Utrecht was een militaire promenade; reeds 3 Aug. erkende de stad David als bisschop en na een maand werd Deventer en het Oversticht bedwongen.
Bij het beleg van Deventer kreeg Philips persoonlijk contact met Catharina van Kleef, de gemalin van hertog Arnoud van Gelre, en met haar zoon Adolf, die over het slechte bestuur van Arnoud en diens voortdurende conflicten met de standen klaagden. Ofschoon de Bourgondiër niet onmiddellijk in de geldersche zaken ingreep, bleef hij in de volgende jaren Adolf begunstigen, nam hem bijv. in de orde van het Gulden Vlies op en bereidde de onttroning van hertog Arnoud voor, wiens gevangenneming (Jan. 1465) waarschijnlijk niet zonder voorkennis van Philips gebeurd is.
Ondanks al deze successen wist Philips de leen-rechtelijke verhouding van zijn landen tot het Rijk niet op bevredigende wijze te regelen. Wel was koning Frederik III minder vijandig aan den Bourgondiër dan Sigismond, maar ook hij beleende hem niet met de rijksleenen. In 1447/49 trachtte Philips echter met den steun van den Keizer van al zijn landen één koninkrijk te maken, zich beroepend op allerlei historische tradities. De Keizer wilde echter slechts het hertogdom Brabant tot een koninkrijk verheffen en dat nog op voorwaarde, dat Philips hem hiervoor leenhulde deed. In 1449 schenen de onderhandelingen tot een succes te leiden, maar op het laatste oogenblik trok Philips zich terug. In 1463 herhaalde hij zijn poging met hetzelfde negatieve resultaat.
De Keizer van zijn kant ontweek den Bourgondiër en verscheen daarom niet op een belegde samenkomst te Regensburg, waar Philips hem ter voorbereiding van zijn kruistocht wilde spreken. Deze kruistochtplannen koesterde Philips tot op het einde van zijn leven. Het was hem daarmede zeker ernst, ook al heeft hij ze niet verwezenlijkt.
De verhouding tot den franschen Koning was sinds 1435 steeds slechter geworden. Karel VII toonde herhaaldelijk zijn vijandschap in het bijzonder door het opwekken en steunen van vijanden en opstandelingen tegen den hertog. De dood van den Koning was dan ook een opluchting voor Philips, die zijn hoop had gesteld op Lodewijk XI, omdat deze als Dauphin in het bourgondisch gebied een toevluchtsoord en gastvrijheid gevonden had. Het tegendeel geschiedde echter, zooals Lodewijk van af den dag zijner kroning toonde: hij zette de politiek van zijn vader op nog listiger wijze voort. Bijzonder wist hij echter door geschenken het vertrouwen van Philips' raadslieden, de heeren van Croy, te winnen en door hun bemiddeling de verpande steden aan de Somme terug te krijgen.
De invloed der Croys op den hertog bracht dezen ten slotte in conflict met zijn eenigen zoon, Karel, zoodat deze het hof moest ontvluchten. De hertog beschuldigde hem daarop, dat hij nog bij het leven zijns vaders naar de grafelijkheid in Holland en Zeeland streefde. Voor de ontwikkeling van den standenstaat werd dit conflict van groote beteekenis, omdat het in begin 1464 leidde tot de eerste bijeenroeping van de Staten-Generaal van de bourgondische gewesten. Ofschoon Philips zich daar een oogenblik met zijn zoon verzoende, kwam de definitieve vrede niet voor 27 April
| |
| |
1465 tot stand, toen de hertog de Croys van het hof verdreef, Karel als zijn opvolger erkende en hem de regeering overdroeg.
De historische beteekenis van Philips bestaat voornamelijk in de verovering van de talrijke lotharingsche gewesten, d.i. in de stichting van een nieuw machtig statencomplex op de grenzen van Frankrijk en Duitschland, dat een groote nederlandsche staat had kunnen worden. Maar bovendien was hij een goed bestuurder. Bij het scheppen of verbeteren van de centrale of gewestelijke bestuursorganen kon hij voortbouwen op de grondslagen door zijn voorgangers gelegd; hij deed het met groote gematigdheid. In 1446 schiep hij in den z.g. grooten raad, een bruikbaar centraal regeeringsbureau, waarvan de leden ten deele geschoolde juristen waren. In 1454 droeg hij de rechtspraak aan een afzonderlijke commissie uit dezen raad op. Scherp liet hij de financieele administratie van de afzonderlijke gewesten controleeren. Naar het voorbeeld van Rijssel richtte hij in 1446 in den Haag en in 1463 te Brussel (toen ook voor Holland en Zeeland) rekenkamers op. Daardoor werd tevens de bestuurlijke eenheid voorbereid. Waar Philips niet persoonlijk vertoefde, voerde een stadhouder het bestuur, bijgestaan door een raad, weldra meestal Hof genaamd. Deze Hoven waren echter in hoofdzaak hoogere rechtscolleges, die soms in eerste instantie maar meestal in zaken van beroep uitspraak deden. Door de ordinantie van 1441 voor Brabant en die van 1462 voor Holland kregen de geschoolde juristen in deze colleges de meerderheid.
In het algemeen liet Philips aan de steden de plaatselijke autonomie en ontzag haar gewoonten en voorrechten over de magistraatsbestelling. Maar de rechten, die den graaf van oudsher toekwamen, handhaafde hij en bevorderde de ontwikkeling van de olygarchie. De gewestelijke staten riep hij dikwijls bijeen, meestal om een extra-ordinaris-bede te vragen, nadat de vroegere buitengewone beden tot gewone waren geworden. In zekeren zin was Philips de schepper van de Generale Staten, omdat hij ze het eerst bijeenriep (1464), ofschoon de beiersche vorsten iets dergelijks in bescheidener kring hadden gedaan. Hij bevorderde het algemeen welzijn en ondanks den achteruitgang van de lakenindustrie had hij zooveel succes, dat hij daarom de ‘goede’ werd genoemd.
Welgebouwd en krachtig, in den wapenhandel en ridderspelen geoefend en in de hoofsche vormen onderwezen, gold hij in zijn tijd als een man van hooge elegantie, hoe uitbundig, sentimenteel en overdreven zijn uitingen van beleefdheid, rouw en vriendschap soms ook waren. Hij genoot de genoegens van de wereld met volle teugen en zonder zich om de voorschriften der moraal te bekommeren. Hij is driemaal getrouwd geweest, eerst met Michelle de France (Juni 1409), dan met Bonne d'Artois (30 Nov. 1424), welke verbintenissen kinderloos bleven, en Isabella van Portugal (7 Jan. 1430), die hem drie zonen gaf, waarvan Karel (dl. V, kol. 266) in leven bleef. Daarnaast had hij talrijke maitressen, waarvan zeven met name bekende hem vele zonen en dochters gaven. Philips liet deze bastaarden tot hooge ambten komen en bezorgde zijn onechte dochters goede huwelijken. Maar hij bleef werkzaam en ondanks alles devoot, hetgeen hij uitte door het bijwonen der kerkelijke functies, lange gebeden, veel vasten en weldadigheid in stilte. Twee jaren na de overdracht van de regeering stierf hij te Brugge 15 Juni 1467, 72 jaar oud. Zijn lijk werd eerst bewaard in St. Donatianus te Brugge, doch in 1474 naar Dijon gebracht om te worden begra- | |
| |
ven in het Karthuizerklooster van Champnol.
Geschilderde portretten o.a. in de musea te Antwerpen, Rijssel, Dijon, Gent, Berlijn, München, Gouda, 's Hertogenbosch, in de O.L. Vrouwe kerk te Kortrijk, het seminarie te Brugge, Windsor Castle en talrijke particuliere verzamelingen; glasschilderingen in kerken te Brussel, Gent, Leuven, Mechelen; miniaturen in hss. te Leningrad, Brussel en Parijs.
Zie: kronieken, oorkonden verz. en literatuur, opgegeven bij H. Pirenne, Bibliographie de l'histoire de Belgique (Bruxelles 1931) nos. 3042 volgg. Verder: J. Huizinga, L'état Bourguignon, ses rapports avec la France et les origines d'une nationalité Néerlandaise in Le Moyen Age (1930, 1931); dez., Herfsttij der Middeleeuwen (Haarl. 1935); M. et P. Bonenfant, Le projet d'érection des Etats Bourguignons en royaume en 1447 in Le Moyen Age (1935); P.A. Meilink, Holland en het conflict tusschen Philips de Goede en zijn zoon 1462/1464 in Bijdragen voor vaderl. geschied. en Oudheidk. 7e reeks V, 129, VI, 49; T.S. Jansma, Raad en rekenkamer in Holland en Zeeland tijdens Philips v. Bourgondië in Bijdragen van het instituut voor M.E. geschied. aan de rijksuniversiteit van Utrecht (1932), 18; R.R. Post Geschiedenis van Nederland II (Amst. 1935).
Post
|
|