[Paspoort van Grijpskerke, jhr. Mr. Marinus Cornelis]
PASPOORT VAN GRIJPSKERKE (jhr. Mr. Marinus Cornelis), geb. te Middelburg 1 Jan. 1797, overl. te 's Gravenhage 7 Febr. 1874, was de zoon van Mr. Z. Paspoort (dl. VIII, kol. 1252) en C. de Vriese.
Hij werd 8 Nov. 1815 te Leiden als student ingeschreven en promoveerde aldaar 21 Oct. 1818 op een dissertatie De fideijussoribus.
Hij vestigde zich als advocaat te Middelburg, werd daar lid van den raad en wethouder. Hij werd 1 Juni 1821 door den raad tot plaatsvervangend lid der Provinciale staten gekozen. Op 6 Mrt. 1822 overleed het lid, wiens plaatsvervanger hij was en dus trad hij als lid op.
Hij was van een vroolijke natuur en maakte op verschillende deftige Middelburgers spotverzen; daarvan was het gevolg, dat hij niettegenstaande zijn bekwaamheid en zijn rijkdom niet de carrière maakte, die men hem had toegedacht.
Op 15 November 1834 werd hij tot burgemeester van Oost- en West-Souburg, op 3 Nov. 1838 tot burgemeester van Middelburg benoemd, welke functie hij 16 Nov. d.a.v. aanvaardde.
Het was voor hem een teleurstelling, dat op 11 Jan. 1849 twee, elk 14 jaren jongere personen tot lid der Eerste Kamer benoemd werden, terwijl hij toch ook als candidaat daarvoor in het district Middelburg gekozen was.
Op 3 Sept. 1850 werd hij bij de verkiezingen voor de Staten ingevolge de Provinciale wet, en op 9 Sept. 1851 bij die voor den raad ingevolge de gemeentewet, met groote meerderheid herkozen. Op 9 Febr. 1852 werd hij, daar de gemeentewet combinatie van burgemeesterschap van gemeenten, waarvan een met meer dan 5000 zielen, verbood, als zoodanig van Oost- en West-Souburg eervol ontslagen. Eindelijk werd hij door zijn medeleden in de Staten 27 Mei 1853 tot lid der Eerste Kamer gekozen.
Hij verzocht ontslag als burgemeester van Middelburg, dat hem 26 Febr. 1859 met ingang van 15 Mrt. d.a.v. eervol verleend werd. Ook verzocht hij, bij zijn periodieke aftreding als lid der Eerste Kamer tegen Sept. 1859, niet in aanmerking te komen en werd hij 12 Juli vervangen.
Des zomers woonde hij op het slot Schoonenburg onder Oost-Souburg.
Hij verhuisde in 1861 naar Brussel, daarop naar Amsterdam en in 1872 naar 's Gravenhage.
Hij huwde 22 Apr. 1824 jkvr. Dana Magdalena Schorer, geb. 18 Sept. 1802, overl. 3 Apr. 1861, bij wie hij 2 zonen en een dochter had. Hij werd in 1832 in den adelstand verheven.
Hij schreef: Mijne uitspanning in ledige uren (Midd. 1822); Beschrijving der gemeente Oost- en West-Souburg (Midd. 1860); Humorsbruiloft (Midd. 1868); verder geschiedkundige bijdragen in het Archief van het Zeeuwsch genootschap der wetenschappen, het Middelburgsch jaarboekje, het Zeeuwsche jaarboekje, en één in den Middelburgschen naamwijzer.
Ramaer