[Oosthuysen, Petrus Judocus van]
OOSTHUYSEN (Petrus Judocus van), geb. te Meulenbeeke, gedoopt R.-K. 21 Mei 1763, overl. te 's Gravenhage 17 Dec. 1818, zoon van Cornelis Josephus en van Maria Josepha van der Mander. Hij wordt vóór den franschen tijd vermeld als goudstikker of borduurwerker; de oorlogen in het laatst der 18e en het begin der 19e eeuw brachten hem tot grooten welstand. Zoowel leverantiën aan het leger als zijn bemiddeling bij het sluiten van leeningen deden in betrekkelijk korten tijd zijn vrij beperkte middelen tot een enorm kapitaal aangroeien.
Hij woonde te 's Gravenhage in het Westeinde in een woning, die thans deel uitmaakt van de gebouwen van den H. Vincentius a Paulo, en bezat een buiten ‘Sparrendaal’ te Rijsenburg. Hij kocht ook de heerlijkheid Rijsenburg en bouwde er in 1809 het r.-k. kerkje en de huizen om het hoefijzervormige plein. Aan de stichting van Austerlitz nam hij een werkzaam aandeel (zie F.H.A. Sabron in onderst. Navorscher). In 1812 wordt door den prefect van het Depart. van de Zuiderzee aan den prins-stedehouder over hem bericht: woonplaats Rijsenburg, gehuwd, twee kinderen, van beroep ‘entre-preneur pour l'armée’ met een ‘fortune personelle, évaluée en revenus 80000 francs. In 1813 behoorde hij met den maire van Schinne en Quarles tot de deputatie, afgevaardigd naar de keizerinregentes; bij die gelegenheid zond de prefect de Stassart een geheim schrijven aan het Ministerie, met een karakteristiek van elk der drie leden. Omtrent van Oosthuysen van Rijsenburg wordt daar gezegd: ‘membre du Conseil-Général du Département, n'est pas ce qu'on peut appeler un homme d'esprit, mais il est doué d'une intelligence rare. Ancien fabricant et fournisseur des armées hollandaises, il doit à son industrie une fortune de près de 200000 livres de rentes. Il a une fille à marier et un fils pour lequel il ambitionne la place de Conseiller-Auditeur en la Cour-Imperiale de la Haye. Mais sa qualité de catholique et peut-être aussi son attachement à la France ont été aux yeux de M.M. les conseillers en la Cour des titres de proscription’.