[Oordt, Gabriël van]
OORDT (Gabriël van), geb. te Rotterdam 24 Sept. 1757, overl. ald. 16 Nov. 1836. Zijn ouders waren Hendrik van Oordt en Wilhelmina van Charante. Gregorius van Oordt (zie dl. II, kol. 1022) was zijn broeder. Zijn eerste vrouw was H.M. Vosmaer, weduwe van J.J. Momma; hij hertrouwde in 1821 met jonkvrouw A.G.J. Bosch van Bunschoten (overl. in 1828). Hij studeerde te Leiden en te Utrecht, werd predikant te Oegstgeest in 1784, te Vlissingen 16 Sept. 1787, te Haarlem in April 1789, te Utrecht, tevens als hoogleeraar, in 1804; emeritus in 1823. De laatste jaren woonde hij 's zomers op zijn landgoed Leuvenum te Ermeloo. Zijn professoraat aanvaardde hij op 11 Oct. 1804 met Oratio de juvenibus ad Christianum sacerdotium formandis, doctoris religionis christianae academici officio, cum praecipuo, tum gravissimo et praestantissimo.
Er bestaat een portret van hem.
Zie: B. Glasius, Godgeleerd Nederland III ('s Hert. 1856), 11-13; Kerkelijk Handboek (1907), Bijl., 143; (1908), Bijl., 116; (1909), Bijl., 151; (1910), Bijl., 116; J.Wz. van Oordt, Iets over wijlen den rustenden hoogleeraar G. van Oordt in Waarheid en Liefde (1837), 673; Kunst en letterbode (1837), 212, 227, 243; Alg. Nederl. familieblad (1887), 26; Maandblad Nederl. Leeuw I, 60; L.D. Petit, Repertorium... van tijdschriftartikelen I, kol. 1440; Bibliotheca theologica et philos. (Lugd. Bat., Burgersdijk en Niermans, 1900), 790 (no. 667);