[Marum, Martinus van]
MARUM (Martinus van), geb. in 1750 te Delft, overl. 26 Dec. 1837, liet zich 31 Dec. 1764 inschrijven als student aan de hoogeschool te Groningen, waar hij 20 Aug. 1773 promoveerde tot med. doctor op een proefschrift Quousque motus fluidorum et caeterae quaedam animalium et plantarum functiones consentiunt. In 1776 vestigde hij zich als geneesheer te Haarlem, waar hij weldra tot lector in de natuurkunde werd benoemd. Zijn antwoord op een prijsvraag van Teylers stichting Over de gephlogisteerde en gedephlogisteerde luchten ontving een bekroning (1778), hetgeen leidde tot zijn benoeming tot directeur van het museum en bibliothecaris aldaar. Onder zijn opzicht werd een electriseermachine gemaakt, die hij beschreef, en de proeven er mede genomen, trokken de opmerkzaamheid ook buiten de grenzen. In 1795 werd hij benoemd tot secretaris van de Hollandsche maatschappij van wetenschappen te Haarlem. Bij de oprichting van het Kon. Ned. Instituut was hij onder de eerstbenoemde leden. In 1815 benoemde de Koning hem tot lid der commissie tot ontwerping der wetten voor het hooger onderwijs.
Van hem verscheen: Verhandeling over het elektriseeren (Gron. 1777); Redevoering over het nut der natuurkunde in 't algemeen en over de geneeskunde in 't bijzonder (Haarlem 1777); Bedenkingen en proefnemingen tot verbetering der middelen tot redding van drenkelingen (Haarlem 1792); Beantwoording der aanmerkingen van B. Tersier, betreffende het gebruik van zuivere lucht in het warme bad, ter redding van drenkelingen (Haarlem 1793); Proefneming met Teylers electriseermachine (Haarlem 1790); Beschrijving van chemische werktuigen, behoorende aan Teylers stichting (Haarlem 1798). Voorts vindt men van hem vele verhandelingen in de Nat. Verh. der Holl. Maatsch. en van Teylers Genootschap.
Zijn portret bestaat als prent door W. van Senus naar J.H. Hodges.
Zie: Holtrop, Bibl. Med. Chir., 211, 212.
Wumkes