karspelen voor een wijle terugdringt. Maar deze laatsten, gesteund door de Groningers, maken het Feye zoo lastig, dat hij genoodzaakt is om aan Albrecht hulp te vragen, die hij ontvangt. In Nov. 1398 krijgt Feye de ridderorde van den ‘Zilveren Thuyn’ en wordt einde Maart 1399 met anderen naar 's Gravenhage afgevaardigd tot het treffen van een naderen zoen, die 27 Maart tot stand komt. Ondertusschen wordt Dokkum door de Schieringers belegerd, wel ontzet, maar spoedig daarna opnieuw
ingesloten en ingenomen. Of hij nog te 's Gravenhage vertoefde, of in de belegerde veste was, is niet bekend, maar denkelijk in Juli 1399 heeft hij een toevlucht gezocht bij Albrecht te Haarlem. Hij wordt 1 Sept. begiftigd met het leen half Dongeradeel en (met andere friesche uitgewekenen) met een jaargeld van ƒ 200; twee van zijn zoons, Gerrit en Simon, kregen een jaargeld van ƒ 25, ook Rickska zijn zwager, terwijl zijn neef Sasbet een jaargeld van ƒ 28 van den hertog werd toegezegd. Zij zijn zeer waarschijnlijk in Holland gebleven tot zij bij den vrede van 30 Sept. 1401 naar Friesland konden terugkeeren, waar zij hun goederen terug ontvingen. 11 Oct. vertrokken zij uit 's Gravenhage. Lang zal Feye niet rustig op zijn goederen hebben gewoond. Terstond na den aftocht der Hollanders staken binnenlandsche twisten het hoofd op en na de overwinningen der Schieringers werden de Vetkoopers uit Friesland verdreven. Ook Feye met vrienden en magen. Zij begaven zich naar de Ommelanden, waar zij in de buurt van Loppersum gingen wonen en de burcht den Ham in eigendom bezaten. Verder konden wij den levensloop van Feye niet volgen. De naam van zijn vrouw is (nog) niet bekend; hun werden volgens genealogieën de volgende kinderen toegeschreven:
1. Abbe, vetkooper, bevond zich bij zijn partij in Groningen 1416 tot 1420. Hij teekent in 1421 het verdrag, het z.g. ‘eeuwig verbond’. Ondertusschen is het vreemd dat Abbe in echte stukken alleen maar voorkomt als ‘vriend en partijman’ van Feye. Hij mag dan een familielid geweest zijn: een zoon van Feye was hij niet. 2. Feyo, hoveling te Dokkum, was met zijn broeder (?) 1416 tot 1420 in Groningen en keert volgens het verdrag naar Friesland terug. 3. Poppo. 4. Aleid, gehuwd in 1403 met Maurijn van der Does (dl. VI, kol. 433). 5. Jeye, overl. op Martiniavond 1436, was gehuwd met Johan Lubbertsz Sickinge, burgemeester van Groningen 1407-1411, overl. op St. Vitusdag 1421. 6. Taecke, wiens huis in 1443 door de Schieringers onder aanvoering van Focke Ripperda werd verbrand, waarna hij met zijn tegenpartij een wapenstilstand sloot. Deze Taecke was echter ook geen zoon van Feye, maar wordt door latere onderzoekingen met groote waarschijnlijkheid als zoon aan den voornoemden Abbe toegewezen.
Zie: Eelco Verwijs, Oorl. van Albrecht met de Friezen; C.S. Sixma baron van Heemstra in Ned. Leeuw L, 4-8.
Regt