Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 10
(1937)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 335]
| |
1877, schrijver over verschillende, vooral wijsgeerige onderwerpen. Hij was de tweede zoon van jhr. Jacob Hartsen, directeur van de Holl. soc. van levensverzekering, en Jacoba Elisabeth van de Poll. Zijn jeugd bracht hij afwisselend door te Amsterdam en op de buitenplaats Woestduin onder Haarlem. Na den dood van zijn vader (1845), trok zijn moeder met hem naar Utrecht, waar hij sinds 1852 het gymnasium bezocht. Reeds van zijn jeugd af had hij veel liefhebberij in botanie en chemie, in verband waarmede hij zich voor den cursus 1855/56 te Amsterdam als medisch student liet inschrijven; zijn moeder was inmiddels naar deze stad verhuisd. Na eenigen tijd begon hij op raad van prof. Miquel met de studie in de philosophie. In den winter van 1858/59 werd hem de doop toegediend door den doopsgezinden Ds. Loosjes. Inmiddels had hij zich in 1858 als litt. et phil. stud. te Leiden laten inschrijven. Na zijn doctoraal examen in de philosophie aldaar te hebben gedaan, hervatte hij zijn medische studie te Utrecht, waar hij zich 5 Mei 1861 liet inschrijven. Hij promoveerde aldaar 10 Juni 1861 op proefschrift Opmerkingen naar aanleiding van twee gevallen van diabetes mellitus (Amsterdam 1861). Ook na zijn promotie zette hij zijn studie voort; o.a. studeerde hij onder Schroeder van der Kolk psychiatrie. In 1861 maakte hij een studie van paddestoelen; de uitkomsten van zijn onderzoekingen publiceerde prof. C.A.J.A. Oudemans in een fransch tijdschrift. In dien tijd maakte hij ook wandeltochten, die dienden tot bouwstoffen van Een botanische wandeling in de omstreken van Rijsenburg (in Album der Natuur, 1865). Nadat nog van hem was uitgekomen John Curwen, Handleiding voor oppassers in gasthuizen voor krankzinnigen. Voor Nederland gewijzigd door F.A. Hartsen (Utrecht 1862), nam hij de redactie van het nagelaten werk van Schroeder van der Kolk op verzoek van diens zoon op zich; het kwam uit o.d.t. J.L.C. Schroeder van der Kolk, Handboek van de pathologie en therapie der krankzinnigheid. Uitg. door F.A. Hartsen (Utrecht 1863). Op raad van prof. Miquel had men hem inmiddels in de redactie van de Flora Batava opgenomen; eenige jaren werkte hij hieraan mede (tot 1868) en beschreef o.a. een nieuwe door hem ontdekte paddestoel- en mossoort. Voor zijn gezondheid - hij was teringlijder - ging hij in een der eerste dagen van Oct. 1863 naar Cannes. Daar kwam hij in kennis met een katholieke engelsche onderwijzeres, die hij ondanks den tegenstand van zijn familie in Dec. 1863 trouwde. In zijn autobiografie noemt hij haar Mary; in het Ned. Adelsboek wordt zij niet met name genoemd. Kort voor zijn huwelijk liet hij zich onder invloed van zijn vrouw te Fréjus door een r.k. geestelijke doopen. Na zijn huwelijk heeft Hartsen enorm veel gepubliceerd. Anoniem schreef hij Waarom studeeren wij? Aan de Akademie-burgers in Nederland, door een gepromoveerd student (Utrecht 1864), waartegen verscheen Aan studenten en nietstudenten. Lezers van ‘Waarom studeren wij?’ (Utrecht 1864). In 1865 publiceerde hij meer dan twintig brochures, veelal op philosophisch gebied. Men vindt ze hieronder opgesomd. Inmiddels had Hartsen een tegenzin opgevat tegen het katholicisme, ja tegen elk geloof, zoodat hij er toe kwam dit in zijn brochure Het geloof als een ziekte van den mannelijken geest te verklaren; Busken Huet had geweigerd deze brochure als artikel in De Gids op te nemen. Door het Darwinisme geraakte hij in kennis met Marie Anderson, de vriendin van Multatuli. In haar gezelschap verliet hij Zuid-Frankrijk en reisde hij de badplaatsen af. Te Pau werd hem | |
[pagina 336]
| |
uit deze verbintenis een zoon geboren, dien hij in een advertentie in het Utrechtsch Dagblad (Adr. 1870) als den zijne erkende. In Juni d.a.v. verzoende hij zich weer met zijn vrouw; hij rechtvaardigde zijn houding in een artikel in Asmodée (30 Juni 1870), waarop Marie Anderson in hetzelfde blad antwoordde. Hartsen heeft eenige jaren in betrekking gestaan tot genoemd oppositieblad, dat onder leiding stond van den befaamden Mr. A. van Brussel (zie art. A.A.Th. Visscher in dit dl.). Deze betrekking werd echter door Hartsen op 20 Juli 1871 te Leuven verbroken. Meer en meer teleurgesteld in zijn verwachtingen publiceerde Hartsen na 1872 zijn talrijke brochures en werken alleen nog maar in het Duitsch. Hij bleef echter steeds in Zuid-Frankrijk wonen. Zijn uitermate wankele gezondheidstoestand was oorzaak, dat hij reeds op 38-jarigen leeftijd overleed. Aan Hartsen kan een zekere begaafdheid niet ontzegd worden. Zijn ziekelijk gestel maakte hem echter tot een querulant, die dikwijls ongefundeerde kritiek leverde op verschillende gezaghebbende schrijvers (Opzoomer e.a.). Hij kreeg daardoor de wetenschappelijke wereld tegen zich; men nam hem niet serieus en negeerde hem vervolgens. Dit is ook de reden waarom hij ten slotte in arren moede het blad Asmodée te hulp riep, waardoor hij nog verder van huis kwam. Uit zijn autobiografie, waaraan alle schroom ontbreekt, krijgt men zeer sterk den indruk, dat men hier te doen heeft met een pathologisch geval. Vooral heeft men hem er een verwijt van gemaakt, dat hij zoo vaak van over tuiging is veranderd: dan eens was hij doopsgezind, atheïst, katholiek, tegenstander van de moderne richting of Darwinist, dan weer in de politiek liberaal of conservatief, enz. Daarbij kwam dat hij een brochure schreef, zoodra hij een nieuwe overtuiging in zich voelde groeien. Intusschen zijn zijn philosophische werken, ook zijn latere in de duitsche taal, nimmer serieus bestudeerd, zoodat men zich van een oordeel over zijn beteekenis als philosophisch schrijver vooralsnog onthouden moet. Behalve de bovengenoemde werken verscheen van zijn hand: Het geloof. Proeve van psychologische studie (Haarlem 1864, 2e aanz. gewijz. uitg. 1865); Aanteekeningen over godsdienst. 1e stukje: het begrip ‘godsdienst’ enz. (Zaltbommel 1865); Aanteekeningen over moraal (2 st., ald. 1865); De geloofsleer van Dr. S. Hoekstra Bz., eenigszins toegelicht. Bijlage tot ‘het geloof’ (ald. 1865); Schema van de wijsbegeerte. Proeve van antwoord op de vraag: welke zijn de kenbronnen van de waarheid? (ald. 1865); De kennis van het bovenzinnelijke. Vervolg op het schema van wijsbegeerte (ald. 1865); De moderne theologie door haarzelve geoordeeld. Bijdrage tot het wonderen-quaestie (ald. 1865); De onsterfelijkheid volgens de atomistiek van Maximiliaan Drozbach. Vervolg op ‘de aanteekeningen over godsdienst (ald. 1865); De roeping van den theoloog in Nederland. Antwoord aan Cantor (ald. 1865; tegen Cantor, Het geloof. Open brief aan jhr. F.A. Hartsen (Utrecht 1865)); De ziel vóór de waarneming. Een bijdrage tot de leer van de aangeboren begrippen. Gevolgd door een ernstig woord aan C.W. Opzoomer, A. Pierson en B.H.C.K. van der Wijck (ald. 1865); Gedachten over opvoedkunde (ald. 1865); Heerschen er wetten op het gebied van den geest? Psychologisch onderzoek (ald. 1865); Het empirisme van C.W. Opzoomer door zichzelven geoordeeld. Kritische studie (ald. 1865); Het hoog belang en het doel der wijsbegeerte, overgenomen uit de Philosophische Propaedeutik van Rob. Zimmerman en van aanteekeningen voorzien (ald. 1865); Het transscendentaal idealisme de sleutels | |
[pagina 337]
| |
tot de stelsels van D. Chantepie de la Saussaye, S. Hoekstra Bzn., C.W. Opzoomer, A. Pierson en vele andere schrijvers van vroeger en later tijd (ald. 1865); Immanuel Hermann Fichte als anthropoloog en psycholoog in hoofdtrekken geschetst (ald. 1865); Inleiding tot de wijsbegeerte. 1. Het stelsel van C.W. Opzoomer beoordeeld. 2. Grondlijnen van de zielkunde (Haarlem 1865); Over de wijze waarop men behoort de dwaling te keer te gaan. Zielkundig onderzoek (Zaltbommel 1865); Stof - mechanische kracht - geest. Bijdrage tot de leer van de onsterfelijkheid. Hulde aan de nagedachtenis van J.L.C. Schroeder van der Kolk (Utrecht 1865); Toelichting van ‘Waarom studeeren wij?’ Een woord aan allen (Haarlem 1865); Vragen en opmerkingen betreffende het hooger onderwijs (Amsterdam 1865); R. Zimmermann, Het hoog belang en het doel van de wijsbegeerte. Uit het Duitsch vertaald en van ophelderende aant. voorzien (Zaltbommel 1865); De hoofdkenmerken van de volmaakte taal. Leidraad bij de taalstudie (Utr. 1866); De kunst van schrijven. Proeve van een stelsel van stijlleer, dat de zielkunde tot grondslag heeft (2 st., Arnhem 1866); De richting van D. Chantepie de la Saussaye in hoofdtrekken geschetst en vergeleken met die van S. Hoekstra Bzn. (Rotterdam 1866); Gedachten over wijsbegeerte en openbaring (Amsterdam 1866); Geloof en weten, volgens G.Th. Fechner (Zaltbommel 1866); Het onderwijs in de logica. Adres aan Z. Exc. den Minister van Binnenl. zaken (Utrecht 1866); Open brief aan C.W. Opzoomer (Amsterdam 1866); De wijsbegeerte van J.H. Scholten getoetst. Critiek van Scholten's ‘Geschiedenis der godsdienst en wijsbegeerte’ (Amersfoort 1867); Over onkuischheid. Practisch-philosophische en paedagogische studie (Amersfoort 1867, nieuwe uitg. Amst. 1900); R. Zimmermann, Empirische zielkunde. Een leer- en leesboek. Voor Ned. vrij bew. (Utrecht 1867); Aanteekeningen op de ‘Empirische zielkunde van Rob. Zimmerman’ (Utrecht 1868); Over leugen. Met inbegrip van geheimhouding en dubbelzinnigheid. Moraalstudie. Met beschouwingen over den biecht en den eed van Hippocrates. Gevolgd door eene reeks losse gedachten (Leiden 1868); Philosophisch klaverblad: 1. Over egoïsme. 2. Over vooruitgang. 3. Nieuwe poging om godsdienst en wijsbegeerte te verzoenen (Amersfoort 1868); Beschouwingen over het Catholicisme, zijne uitbreiding en den weg om het te bestrijden (Leiden 1869); Darwin en de godsdienst, eene populaire uiteenzetting van het Darwinisme, en beschouwingen van dit stelsel (Leiden 1869); De zielkunde eene natuurwetenschap. Eene populaire uiteenzetting van de grondbeginselen der zielkunde. Voorafgegaan door een woord over ‘Corifeen’ en gevolgd door een antwoord aan J.A. Alberdingk Thijm (Gorinchem 1869); Over personaliteit en over het recht van antwoord in de couranten, met een reeks losse gedachten (Leiden 1869); Raadgevingen voor teringachtigen en voor hunne vrienden, ja voor iedereen! Benevens eenige losse gedachten en een stukje over eene nieuwe hypothese van Charles Darwin (Gorinchem 1869); Nederlandsche toestanden. Uit het leven van een leider (Gorinchem 1870, nieuwe herz. en verm. 1871); Paul Lacombe, Geen gelukkige huwelijken meer! Naar het Fransch verm. met eenige losse gedachten (orinchem 1870); Lefèbvre, Over de luiheid, de zinnelijkheid, de zwartgalligheid en de zedelijke zwakheid onzer dagen; eene aanwijzing hoe onze maatschappij te gronde gaat [Uit het Fransch] vert. (Amst. 1872). In het Duitsch verscheen van hem (vertaald of oorspronkelijk): Die Methode der wissenschaftlichen Darstellung (Halle 1868); Grundlegung von Aesthetik, Moral und Erziehung vom empirischen Standpunkt (Halle 1869); Grundzüge der Wissenschaft des | |
[pagina 338]
| |
Glücks (Halle 1869); Untersuchungen über Logik (Leipzig 1869); Untersuchungen über Psychologie (Leipzig 1869); Grundzüge der Logik (Berlin 1873); Die Anfänge der Lebensweisheit (Leipzig 1874); Grundzüge der Psychologie (Berlin 1874, 2e Aufl. Halle 1877); Der Katholicismus und seine Bedeutung in der Gegenwart (Nordhausen 1874); Die Moral des Pessimismus nach Veranlassung von Dr. Tauberts Schrift ‘Der Pessimismus und seine Gegner’ geprüft (Nordhausen 1874, 2e Aufl. Leipzig 1877); Neue chemische Untersuchungen (Leipzig 1875); Vermischte und philosophische Abhandlungen (Heidelberg 1876): Die philosophischen Grundlagen der Chemie (Heidelberg 1876); Die Philosophie als Wissenschaft (Heidelberg 1876); Was heisst ein chemisches Element? (Heidelberg 1876); Grundriss der Philosophie (Nordhausen 1876); Die Chemie der Zukunft (Heidelberg 1877); Ein philosophisches Wörterbuch (Heidelberg 1877). In het Fransch werd vertaald: Principes de logique exposé d'après une méthode nouvelle (1872); Principes de physiologie (1872); Principes de philosophie. Trad. de l'allemand par Paul Regnaud (Paris 1877) en Q'appelle-t-on un équivalent chimique? Trad. par Paul Regnaud (Paris 1877). Zijn zoon Friedrich Maria Anderson, geb. te Pau 25 April 1870, woont thans als musicus te Wiesbaden. Uit diens bezit gingen in 1933 verschillende hss. van Marie Anderson en brieven van Multatuli en Mimi over in dat van het Multatuli-Museum te Amsterdam (Univ. Bibl. ald.), zie Verslag Multatuli Museum 1933. Zie: zijn autobiografie o.d.t. Uit het leven van een leider, hierboven vermeld. Op den omslag daarvan komt zijn portret voor. Verder: W.P. Sautijn Kluit, De Hydra en Asmodée in de Ned. Spectator, 1886; J.I. van Doorninck, Vermomde en naamlooze schrijvers l, 175; Brinkman's Catalogus i.v.; W. Heinsius, Allgem. Bücher Lexikon i.v.; O. Lorenz, Catalogue général de la librairie française i.v.; Ned. Adelsboek (1914), 127. Wijnman |
|