Hij moet gerekend worden tot de zelfstandige voortzetters van Descartes' metaphysica. Evenals deze gaat hij, ofschoon overtuigd, dat menschelijke kennis nimmer het eigenlijke wezen van haar voorwerp zuiver kan weergeven, uit van eigen gewaarwording, denken en willen. Verder redeneeren brengt hem tot het aannemen van een anderen, krachtiger geest, die op ons inwerkt om ons de voorstelling te geven van wat buiten ons is. Hoe, weten wij niet. De verhouding van het geestelijk gebeuren en de lichamelijke wereld is zoo, dat deze parallel loopen, niet, zooals de echte occasionalisten, waartoe volgens Land Geulincx ten onrechte wordt gerekend, meenen, omdat God de beweging telkens geeft als een gelegenheid (occasio) voor het ontstaan van gewaarwordingen of affecten, maar omdat het geestelijk-zinnelijke en lichamelijk gebeuren samentreffen volgens onveranderlijk raadsbesluit. Bij Geulincx is het onmogelijk dat lichaam en ziel op elkander kunnen inwerken; God heeft het verloop van beider toestanden zoo geregeld, dat zij geregeld in overeenstemming met elkaar verkeeren als twee gelijkgaande horloges. Geulincx' ethica gaat ook uit van de zekerheid, die het ik omtrent zichzelf heeft, van den geest, die denkt en redelijken zin tracht te vinden en te bevorderen. Wanorde en kwaad kunnen, daar de geest alles beheerscht, niet voorkomen; zij doen zich als zoodanig alleen maar voor aan den beperkten geest. In vrijheid beslissende menschen zouden slechts verwarring stichten; G. ontzegt ons willen een werking op de omgeving. Het redelijk handelen is doen naar het beste weten, dat de stem der rede, waardoor de Vader spreekt, verleent. De uitslag telt niet, maar de bedoeling. Het gaat om 's menschen zelfstandige houding tegenover de wereld, die hem baten noch deren kan.
Geulincx' werken zijn uitgegeven door J.P.N. Land: Arnoldi Geulincx Antverpiensis Opera Philosophica (Hagae Comitum, apud M. Nijhoff, 1891-93).
Zie: V. van der Haeghen, Geulincx (Gand 1886); J.P.N. Land, Arnold Geulincx u. seine Philosophie (Haag 1895); A. Eekhof, De wijsgeer A. Geulincx te Leuven en te Leiden in Ned. Arch. v. Kerkgesch. N.S. XV (1919), 1-24; L. Brulez, Holländische Philosophie (Breslau 1926), 64-82; P.C. Mohlhuysen, Bronnen Gesch Leidsche Univ. III reg.
Noordenbos