[Coninxloo, Gillis van]
CONINXLOO (Gillis van), schilder, werd geboren 24 Januari 1544, waarschijnlijk te Antwerpen en is begraven te Amsterdam 4 Januari 1607. Zijn vader heette Jan van Coninxloo en zijn moeder Elisabeth Hasaert. Zijn vader stierf ongeveer een jaar na zijn geboorte, zijn moeder hertrouwde in 1555 met den schilder Pieter van Else, zij stierf in 1562. Het is niet zeker, dat G. zooals men wel meent, in de leer was bij Pieter Coecke van Aalst, daar deze in 1559 stierf, daarna had hij een zekeren Lenaert Kroes tot leeraar en ten slotte kwam hij in de leer bij Gillis Mostaert. C. had een zuster Catalyne en een broer Jan of Hans, de eerste huwde met H. van den Bosch in Frankenthal. Na volleerd te zijn, ging C. op reis, o.a. naar Parijs en Orleans. Wij vinden hem in 1570 weer in Antwerpen, waar hij in het St. Lucasgilde is, en hij huwt aldaar met Maria Robroeck, weduwe van Pauwel Coecke van Aalst, natuurlijke zoon van Pieter Coecke van Aalst. Zij hadden een dochter Maria, die in 1604 te Amsterdam Wouter Willems de Coster huwde en geb. was omstr. 1578; een ander kind heette Catalyne, omstr. 1579 geb., die in 1603 J. van Maerk huwde; een zoon heette Gillis en werd in 1581 geb. Daar C. protestant was, verliet hij in 1585 zijn geboorteland wegens de godsdienstvervolgingen, ook nam hij deel aan de verdediging van Antwerpen tegen Parma en nadat hij eerst naar Zeeland was uitgeweken, ging hij daarna naar Frankenthal in 1587, waar hij groote opdrachten kreeg o.a. van den Keizer. In 1589 was hij te Frankfort. Hij was in het begin der jaren na 1590 nog in Duitschland, maar toen, op lateren leeftijd dus, vertrok hij naar
Amsterdam, werd er in 1597 burger der stad, woonde er op de Turfmarkt en hertrouwde in 1603, dus toen hij 60 was, met een weduwe Geertje van Eeden uit de Langebrugstraat. Zij kregen een zoon Samuel, die op 8-jarigen leeftijd stierf. C. kende K. van Mander, aan wien C. over zijn leven vertelde. C. was zeer in aanzien bij zijn kunstbroeders, aan velen waarvan hij geld leende, hoewel hijzelf niet zeer bemiddeld was. Zoo kende hij de schilders H. van Esse, Pieter Isaacz., J. van Maerle, C. van der Voort, Govert Govertsz. en den kunsthandelaar Jacques van der Weijen. In C.'s bezit waren teekeningen van Dürer, van Brueghel, de passieprenten van Dürer, prenten van L. van Leyden, schilderijen van P. Brueghel, M. de Vos, Mostaert, M. van Cleef, H. Bosch; de boeken van Ovidius. De verkoop van zijn nalatenschap had plaats 19 Jan. 1607 op de Turfmarkt, bracht ƒ 3400 op en was van groot belang in dien tijd. Van Mander roept er over en noemt de belangrijke schilderijen, die daar te koop waren, maar waarvan ons niets is overgebleven. Bij dien verkoop waren mannen als A. van Nieulandt, Cl.J. Visscher, P. Lastman en Lange Pier tegenwoordig. Een leerling te Antwerpen van C. was Peter Brueghel II vóór 1585, meer invloed schijnt C. gehad te hebben op Jan Brueghel. P. Schoubroeck, uit de buurt van Frankenthal, schijnt ook