Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 10
(1937)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 153]
| |
engelsche familie. Zijn. vader was Anthony Browne of Tolethorpe, zijn moeder Dorothy was een dochter van Sir Philip Boteler of Watton Woodhall (Hertfordshire). In Cambridge behaalde hij in 1572 den graad van bachelor of arts. Vervolgens begaf hij zich naar Londen, waar hij zijn brood verdiende als schoolmeester. Na een kort verblijf in zijn geboorteplaats (1578) begaf hij zich wederom naar Cambridge. Hier kwam hij onder invloed van Richard Greenham, een geestelijke uit de omgeving, die zijn groote gaven bemerkte en op wiens instigatie hij in de dorpen rondom Cambridge predikdiensten waarnam. Browne kwam echter meer en meer tot de overtuiging, dat de engelsche kerk geheel verbasterd was; de ingeslopen misbruiken achtte hij zoo groot, dat alleen afscheiding van de kerk het middel kon zijn tot behoud er van. Met de hem eigen onstuimigheid stak hij zijn meening niet onder stoelen en banken, ten gevolge waarvan de bisschop van Norwich een klacht over hem indiende bij den staatssecretaris, Lord Burleigh (1581). Browne had nl. inmiddels vriendschap gesloten met Robert Harrison (dl. IX, kol. 321) en was bij dezen te Norwich komen inwonen. Aldaar had zich een gemeente van gelijkgezinden gevormd (deels bestaande uit daar gevestigde hollandsche Gereformeerden), die men langzamerhand aanduidde met den naam Brownisten. Ideaal waren voor hen de vrije, zelfstandige en onafhankelijke kerkelijke gemeenten, die alleen Jezus Christus als haar hoofd erkenden, de ‘congregations’ van ware geloovigen. Browne werd al spoedig gevangen genomen, maar wederom in vrijheid gesteld door de hulp van Lord Burleigh, die een familielid van hem was. Niettemin vond hij het geraden in den herfst van 1581 met Harrison en een 50- à 60-tal gemeenteleden naar Middelburg uit te wijken. Aldaar vond hij een engelsche gemeente met Thomas Cartwright (dl. IX, kol. 130) aan het hoofd. Deze had de gemeenschap met de engelsche kerk niet opgezegd, in verband waarmede hij door Browne ten sterkste werd bestreden. Te Middelburg schreef Browne een drietal belangrijke verhandelingen: 1. A treatise for reformation, without tarying for anie, and of the wickednesse of those preachers, which will not reforme till the magistrate commaunde or compell them (Middelb. 1582), waarin hij het onvervreemdbaar recht van de kerk bepleit om hervormingen in te voeren zonder inmenging van de overheid, herdr. door T.G. Crippen in de Congregational Historical Society's Transactions, no. 2 (1901); 2. A booke which sheweth the life and manners of all true Christians, and how unlike they are unto Turkes and Papistes and Heathen folke (Middelb. 1582); 3. A treatise upon the 23 of Matthewe, both for an order of studying and handling the Scriptures, and also avoyding the Popishe disorders and ungodly communion of all false Christians, and especiallie of wicked Preachers and hirelings (Middelb. 1582), waarvan een uittreksel te vinden is in Will. Walker, The creeds and platforms of congregationalism (New York 1893). De strijdschriften van Browne en ook die van Harrison werden veel in Engeland verspreid; de regeering trad hier fel tegen op: een tweetal menschen werd aldaar gehangen wegens de verspreiding, een zelfs wegens het inbinden er van! Te Middelburg werden door de overheid aan de gemeente van Browne en Harrison geen moeilijkheden in den weg gelegd; alleen was het hun verboden openbare godsdienstoefeningen te houden. Ondervonden onaangenaamheden spruitten meer voort uit de heftigheid en de | |
[pagina 154]
| |
machtsaanmatiging van Browne, die aangehitst door zijn vrouw Alice Allen, uit wrevel over den hem over het hoofd groeienden tegenstand tot drie maal toe binnen de twee jaar zijn ambt als pastor neerlegde en zich telkens opnieuw liet verbidden om het weer op te vatten. Het was begrijpelijk, dat Cartwright, tegen wien Browne nog een scherp gesteld strijdschrift deed verschijnen An answere to Master Cartwright his letter, for joyning with the English churches (London 1583), liever te doen had met Harrison bij onderhandelingen dan met Browne. Het gevolg van een en ander was, dat Browne, teleurgesteld in zijn verwachtingen, omstreeks Dec. 1583 Middelburg verliet en naar Schotland trok. Slechts vier of vijf huisgezinnen vergezelden hem daarheen. Blijkbaar had hij kort te voren het licht doen zien A true and short declaration (Middelb.? 1583?), zijnde de voornaamste bron van Browne's leven tot dien tijd, herdr. in The Congregationalist (London 1888). Van toen af begon hij, overal predikende waar hij maar hoorders kon vinden, een kruistocht door Schotland en Engeland, waarbij hij tot 32-maal toe in hechtenis geraakte. Eindelijk moesten zijn veelvermogende bloedverwanten en vrienden, wier invloed steeds weer zijn invrijheidsstelling bewerkt had, den moed opgeven om hem langer te beschermen. De bisschop van Peterborough riep hem ter verantwoording en deed hem bij niet-verschijning in de ban (1588). Het schijnt dat dit een ommekeer bij Browne teweegbracht. Of hij echter al zijn vroegere denkbeelden herriep is niet zeker; sommigen meenen, dat hij ze niet verloochende, maar dacht ze binnen het raam van de kerk te kunnen verwezenlijken. Nieuw licht is op deze periode in Browne's leven geworpen door een niet lang geleden ontdekt geschrift van zijn hand A reproofe of certeine schismatical persons and their doctreine touching the hearing and preaching of the word of God (omstr. 1588, uitgeg. door Chaplin Burrage als The retraction of Robert Browne, Oxford 1907). Browne werd in Nov. 1586 schoolmeester aan de grammarschool te Stamford, in 1591 predikant (rector) te Achurch. Een twist met den constable te Achurch en zijn aanmatigend optreden voor den rechter bracht hem op 84-jarigen leeftijd in de gevangenis te Northampton, waar hij spoedig ziek werd en stierf. Hij werd begraven op St. Giles' kerkhof aldaar. Uit den aard der zaak heeft de houding door Browne nà 1588 aangenomen, ten zeerste de woede en verontwaardiging van zijn vroegere partijgangers opgewekt. Zij loochenden dan ook dikwijls den naam van Brownisten, doch men is hen aldus blijven noemen. In ieder geval moet echter Browne beschouwd worden als de geestelijke vader van al wat na hem independentisch gedacht en gevoeld heeft. Browne had vier zoons en drie dochters. Zij erfden de vaderlijke bezitting te Tolethorpe. Zijn laatste afstammelinge stierf 17 Sept. 1839 als weduwe van George graaf Pomfret. Zie: H.M. Dexter, The congregationalism of the last three hundred years (New York 1880), 61 e.v.; J.G. de Hoop Scheffer, De Brownisten te Amsterdam in Verslagen en Mededeelingen der Kon. Akademie van Wetenschappen, Afd. Letterkunde, 2e reeks, X (1881), 214 e.v.; Dictionary of national biography VII (1886), 57 e.v.; Douglas Campbell, The Puritan in Holland, England and America II (New York 1893), 179 e.v.; Congregational Historical Society's Transactions (1901-06), passim; R.W. Dale | |
[pagina 155]
| |
en A.W.W. Dale, History of English congregationalism (London 1907); Champlin Burrage, The true story of Robert Browne (Oxford 1906); dez., The retraction of Robert Browne (1907); dez., The early English dissenters in the light of recent research (Cambridge 1912, 2 dln.); F.J. Powicke, Robert Browne, pioneer of modern congregationalism (1910); W.T. Whitley, A baptist bibliography (London 1916); Alb. Peel, The Brownists in Norwich and Norfolk about 1580 (Cambridge 1920); A.A. van Schelven, Engelsch independentisme en Holl. anabaptisme in Ned. Archief v. kerkgeschiedenis, N.S. XVII (1924), 108-124; J. Lindeboom, Stiefkinderen van het Christendom (1929), 312 e.v. Wijnman |
|