fresco's in het Lateraan. Ook andere hooge geestelijken en voorname burgers interesseerden zich voor hem, zoodat wij in verschillende kerken en palazzi nog werk van hem vinden. Kardinaal Frederik Borromeus, een zeer kunstzinnig man, werd beschermheer van de schildersacademie te Rome, die hij reorganiseerde in 1593. Hiervan was Paulus Brill lid. Als Frederik Borromeus in 1595 aartsbisschop van Milaan wordt, blijft hij belangstelling in de Academie stellen, terwijl hij het werk van Brill bijzonder hoog acht. Als hij in 1610 in Rome diens atelier bezoekt en een zeegezicht ziet, bestelt hij hem precies datzelfde werk na. Borromeus' vriend Jan Baptista Crescentio krijgt order er op toe te zien, dat het werk voltooid wordt. Inderdaad is het in Januari 1611 gereed en zonder dat Borromeus het schilderij heeft gezien, wordt Brill het geld uitbetaald.
In 1592 was hij gehuwd met Octavia Barra, bij wie hij een dochter Faustina had en 2 zoons, Luca Rutelio en Cyriaco, die eveneens schilder werd. Zoo rustig als het leven van den vader verliep, zoo onrustig en avontuurlijk schijnt dat van de zoons geweest te zijn. Dat italiaansche huwelijk heeft Brill niet meer vatbaar gemaakt voor de italiaansche kunst, waarvan hij weinig invloed ondergaat. Meer voelt hij zich aangetrokken tot zijn landgenooten en andere noordelijke kunstenaars. Omstr. 1600 leert hij Adam Elsheimer kennen, die van groote beteekenis is geweest voor de ontwikkeling van zijn kunst. Hij schildert vooral landschappen, soms met dieren en jacht-scènes, ook wel met mythologische en bijbelsche verhalen gestoffeerd. Zijn werk werd zeer gewaardeerd als versiering voor landhuizen en jachtsloten, zooals o.a. blijkt uit de correspondentie van kardinaal Carlo de Medici uit Florence met den gezant te Rome. Vele teekeningen zijn bewaard. Herhaaldelijk werd zijn werk geëtst. In de landschapskunst vormt hij een brug tusschen de 16e eeuw (Patinier en Bles) en de 17e eeuw. Hij had veel leerlingen o.a. W. van Nieulandt en den Italiaan Agostino Tassi, die de leermeester werd van Claude Lorrain. Brill woonde te Rome op de Salita Modiorum alla Trinità de' Monti. Hij werd begraven in Santa Maria del Anima, waar ook Matthaeus B. begraven ligt.
Zijn portret als prent door H. Hondius, J. Ladmiral, E. de Boulonois en E. Baes.
Zie: A. von Wurzbach, Niederl. Künstlerlexikon I (1906), 183; U. Thieme und F. Becker, Allgem. Lexikon der bildenden Künstler V (1911), 16; A. Mayer, Das Leben und die Werke der Brüder Matthäus und Paul Brill (1910); Maurice Vaes in Mélanges Hulin de Loo (1931); J.A.F. Orbaan in Oud Holland (1928), 29; van Hall, Repertorium voor de gesch. der Ned. schilder- en graveerkunst (1930) II, 317.
van Guldener