Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 10
(1937)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 67]
| |
zonder dat hij daarvoor een proefschrift behoefde te schrijven, of een disputatie te verdedigen, hetgeen in dien tijd wel meer voorkwam. Al spoedig werd hij secretaris van Stavoren; in die betrekking maakte hij zich verdienstelijk door het verzamelen van oorkonden op Stavoren betrekkelijk, van welke G.F. van Schwartzenberg en Hohenlansberg in zijn Groot placaat en charterboek van Vriesland (Leeuw. 1768 e.v.) blijkens de voorrede van dit werk een dankbaar gebruik heeft gemaakt. Deze schrijver prijst de ‘bekende weetzugt’ van Binckes. Laatstgenoemde had zich intusschen (nà 1757) als advocaat laten inschrijven bij den Hove van Friesland en zich den naam verworven van een scherpzinnig jurist. Hij werd lid van de vroedschap van Stavoren, daarna lid der Staten van Friesland, in 1768 vanwege de Kamer der Steden lid van het Mindergetal, in 1771 raadsheer in het Provinciaal Hof, in 1783 secretaris van 's Lands Rekenkamer, in 1786 afgevaardigde van Friesland tot regeling der quota door iedere provincie op te brengen (zie Vervolg op Wagenaar, Vaderl. Hist. XI, 158). Hij bewerkte: Beginselen der regtkunde in Friesland en elders gebruikelijk, door Ulr. Huber, en nu overgebragt op het nieuwere statutaire regt van denzelven lande en de verdere placaten daar toe betrekkelijk, mitsgaders met aant. opgehelderd, 2 dln. (Leeuw. 1774, 75), waarin o.a. het belangrijke hoofdstuk over het armenrecht geheel van de hand van Binckes is. Verder schreef hij: Verklaaringe van de statuten, ordonnantien, reglementen en costumen van rechte in Friesland, anders genaamd 's Lands Ordonnantie, 4 dln. (Leeuw. 1785-86). Hij was gehuwd met Margaretha Maria Venema, overl. in 1820, een dochter van den predikant Herman Venema, die bij haar dood slechts een dochter naliet. Zie: Gab. de Wal, Oratio de claris Frisiae jureconsultis (Leovardiae 1825), 305 e.v. Wijnman |
|