[Bergsma, Mr. Dr. Johannes Justinus]
BERGSMA (Mr. Dr. Johannes Justinus), geb. te Utrecht 3 Juni 1833, overl. te's Gravenhage 5 Sept. 1909. Hij was een zoon van prof. Dr. Cornelis Adriaan Bergsma (zie dl. IV, kol. 121) en Johanna Theodora van Schermbeek. Hij studeerde te Utrecht, waar hij 2 Sept. 1850 werd ingeschreven, en promoveerde aldaar 14 Juli 1854 op stellingen tot doctor in de beide rechten, op 19 Dec. 1857 tot doctor in de theologie op proefschrift Specimen historico-theologicum de commissariis politicis sive delegatis summi imperii ad synodos ecclesiae reformatae in nostra patria. In 1859 werd hij adjunct-commies, in 1861 commies aan het toenmalige Departement van Hervormde Eeredienst. In 1863 beroepen tot predikant te Engwierum, wees hij dit beroep af en vestigde zich in hetzelfde jaar als advocaat te 's Gravenhage. In strafzaken onderscheidde hij zich in 1869 door de verdediging voor het Provinciaal Geregtshof in Zuid-Holland, van Jacob de Vletter, onderwijzer te Rotterdam, beschuldigd van het verwekken van oproer, hetwelk eenigermate samenhing met verandering van inzichten op het gebied van openbaar onderwijs. Na dien tijd dateeren zijn bemoeiingen met het onderwijs als schoolopziener te 's Gravenhage. Hij schreef Pleitrede in zake het Openbaar Ministerie tegen Jacob de Vletter (1869).
Te Ubbergen huwde hij 31 Aug. 1871 met Sara Gerarda Ripping, uit welk huwelijk zes kinderen werden geboren, w.o. Mr. Johannes Justinus Bergsma (1879-1920), advocaat en procureur te's Gravenhage.
Zijn portret, geschilderd door zijn schoonzoon Mr. Joh. Wilh. Ern. van der Minne, bevindt zich ten huize van zijn zoon Mr. Johan George Bergsmate's Gravenhage (gerepr. bij Montijn, een ander in Ned. Patriciaat).
Zie: A.M.M. Montijn, Het Bureau van Consultatie bij den Hoogen Raad der Nederlanden (1934), 389; Ned. Patriciaat XVII (1927), 9, 10.
Wijnman