[Berendtzen, Henricus]
BERENDTZEN (Henricus), geb. te Didam en 27 Dec. 1719 aldaar gedoopt, overl. 9 April 1797 te Maarsen, zoon van Evert Berendtzen en Henrica Cluyte, werd vermoedelijk aan de hoogeschool van Douai voor het priesterschap opgeleid, werd in 1742 tot priester gewijd, werkte vervolgens korten tijd als kapelaan in het Geldersche, was 1743-46 kapelaan van den aartspriester Ram van Schalkwijk te Utrecht, 1746-62 pastoor te Muiden, 1762-66 pastoor te Bunnik, 1766-68 pastoor der statie aan de Witte- Vrouwenpoort te Utrecht, als hoedanig hij door Burgemeesteren 21 April 1766 werd geadmitteerd, en eindelijk van 24 Mei 1768 tot zijn dood pastoor van Maarsen. Van 1766 tot zijn dood was hij bovendien aartspriester van het district Utrecht. Hij genoot het vertrouwen en de bijzondere achting van de achtereenvolgende vice-superiores der hollandsche zending en wordt met nadruk geprezen in de missieverslagen van J.C. Molinari (1758) en Th. M. Ghilini (1775), in het laatste ook als schrijver. Hij genoot in zijn tijd naam als apologeet en verdedigde volgens het laatstgenoemde verslag in zijn geschriften vooral de rechten van den H. Stoel, die toen zeer vaak werden ontkend of betwijfeld.
Zie: Arch. aartsbisd. Utr. XXXII, 163 vv.
Rogier