Joffers, Mejoffers Alida en Geertruida Bollen en Aen d'E. Joffer Mejoffer Anna Maria Coltermans, in Nieuwe verzameling van Nederduitsche Mengeldichten (1727), 211, 212; Uitvaert van.... Isaäk Zweers onderamirael van Holland en West-Friesland (1673), zie Tiele, 6831; twee grafschriften voor gedenkpenningen bij den dood van Vondel (1679), waarvan één gereproduceerd is op den omslag van Een keuze-catalogus van het Vondel-museum (1919); gedicht op den dood van Rijklof van Goens (1682), zie Alg. Ned. Fam. blad XII (1895), 242; grafschrift op Paul Wirtz bij Wagenaar, Amsterdam in zijn opkomst II, 106.
Arn. Moonen (dl. VIII, kol. 1172) maakte een gedicht op zijn beeltenis door Cornelis Janssens van Ceulen (1665), Vondel op zijn portret in uniform van vaandrig (1673). Jer. de Decker (dl. I, kol. 691) bezong zijn geboortedag en zijn promotie als doctor in de rechten. Rixtel en Sweerts daarentegen beschimpten hem in hun gedichten; vooral laatstgenoemde schreef in Het derde en laatste deel der koddige en ernstige opschriften (1685) onder het pseudoniem Jeroen Jeroense verschillende gedichten en grafschriften op Abba, waarin deze voor alles wat leelijk is wordt uitgemaakt. Men duidde hem in deze gedichten aan met A.B., B.A. of Bartel of noemde hem ook dikwijls met vollen naam.
Abba behoorde vermoedelijk tot de veertien dichters, die het lijk van Vondel grafwaarts droegen. Uit de genoemde gedichten van en op Vondel mag echter niet dan tot een zeer oppervlakkige relatie tusschen beiden besloten worden. Houbraken verhaalt ons, dat de Lairesse Abba als Apollo op den Parnassus heeft geschilderd. Genoemde schilder had nl. eens een weddingschap aangegaan, dat hij in één dag den geheelen Parnassus met de Muzen en Apollo zou schilderen. Dit gebeurde; Abba, die toevallig dien dag kwam oploopen, werd toen mede geconterfeit (de Parnassus van de Lairesse in de Gemälde-Galerie te Dresden?).
Abba is door Alberdinck Thijm sprekende ingevoerd in diens Portretten van Joost van den Vondel (1876), 172 e.v., 219, 220.
Clara Abba (1631-71), een zuster van Bartholomeus en echtgenoote van Jan Lensen, komt voor op een schilderij der regentessen van het Leprozenhuis door Ferd. Bot (1668) in het Rijksmuseum te Amsterdam.
Zie: Doop- en Begraafboeken van de Nieuwe Kerk en Register van de Collaterale successie, 4, 375 (Gem. Archief Amsterdam); Arn. Houbraken, Groote schouburgh der Nederl. konstschilders III (1721), 112; J.C. Weyerman, De levensbeschr. der Nederl. Konstschilders II (1729), 411, 412; A. Moonen, Poëzy (1700), 683; Jer. de Decker, Rijmoeffeningen II, 158, 242; J.v. Vondel, Poëzy I (Franeker 1682), 589; Vondels Werken, ed. van Lennep V, 151-52, XII, 225; ed. Unger, dl. 1659-79, 376; ed. van Vloten, I, 762; ed. Diferee II, 946; Nederduitse en Latijnse keurdigten (Rott. 1710), 574; Jan Six, Pandora, 337 (hs. ten huize van mevr. de douair. prof. jhr. Dr. J. Six); P. Rixtel, Mengelrijmen, 2e dr. (1717), 30, 96, 97, 98, 100; Het derde en laatste deel der koddige en ernstige opschriften (Amsterdam bij Jeroen Jeroense 1685), 7, 21, 22, 76, 153 e.v., 167, 223; Album Studiosorum van Harderwijk; A.J. van der Aa, Nieuw biogr. anthol. en kritisch woordenboek der Ned. dichters I (1864), 1 e.v.; Kobus en de Rivecourt, Beknopt biogr. handwoordenboek van Nederland I, 2; J.A. Jochems, Amsterdams oude burgervendels