[Zuylen, Rogier Adriaan van]
ZUYLEN (Rogier Adriaan van), geb. te 's Hertogenbosch 3 Aug. 1806, overl. te 's Gravenhage 28 Nov. 1894; hij stamde uit een familie, afkomstig uit Anholt, waarvan zijn naamgenoot Rogier zich in 1679 het eerst in den Bosch vestigde. Als kind uit een groot gezin moest hij al spoedig de schoolbanken verlaten en een beroep kiezen. Hij begon als klerk bij de Provinciale griffie, kwam als zoodanig in 1828 op de Gemeente-secretarie, waar hij geleidelijk opklom en in 1846 tot commies werd bevorderd. Het oud-archief der stad 's Hertogenbosch, dat in dien tijd nog niet geordend en geïnventariseerd was en waarmede hij in 1850 kennis maakte, kon zijn lust tot geschiedkundig onderzoek en tot letterkundigen arbeid niet ten volle bevredigen en in 1853 verschenen van zijn hand in het wetenschappelijk tijdschrift Noord-Brabant de volgende bijdragen: Gerard Abrahams, bijgenaamd Lekkerbeetje; Iets over het gesmeed ijzeren stuk geschut, genaamd Stuerghewalt; Vonnis tegen den laster in de 16e eeuw; Vruchtelooze aanslag van Graaf Philips van Hohenlohe op 's Hertogenbosch in 1585; Christophorus van Vladeracken; De banken van leening, ook tafelen van leening of lombarden genaamd, hun oorsprong en vestiging, vooral te 's Hertogenbosch. Aan de ordening van het oud-archief bleef hij zijn beste krachten wijden, zoodat in 1860 voor rekening der gemeente een door hem samengestelden Inventaris van het Groot-Archief kon worden uitgegeven. Tot commies-archivaris aangesteld, ging hij voort met zijn onderzoekingen, waarvan hij de vruchten neerlegde in den inventaris der Archieven van den stad 's Hertogenbosch, chronologisch opgemaakt
en de voornaamste gebeurtenissen bevattende (stadsrekeningen van 1300-1800), een lijvig werk in twee deelen en zes stukken, dat gedurende de jaren 1861-76 bij W.C. van Heusden te 's Hertogenbosch werd gedrukt. In 1851 werd hij secretaris der plaatselijke schoolcommissie, wat hij tot 1876 bleef, terwijl hij in 1853 de redactie van de Provinciale Noord- Brabantsche en 's Hertogenbossche Courant op zich nam; tevens was hij lid van het bestuur der Koninklijke school voor nuttige en beeldende kunsten. Ook telden vereenigingen van nijverheid of weldadigheid hem onder haar bestuursleden. In 1877 verliet hij den dienst der gemeente met pensioen en vestigde zich te Amsterdam. In 1879 nam hij deel aan het 13e Taal- en letterkundig congres te Mechelen en in 1887 op ruim tachtigjarigen leeftijd woonde hij nog het 20ste Nederlandsche taal- en letterkundig congres te Amsterdam bij. Hij was lid van verschillende letterkundige en oudheidkundige genootschappen. Zijn verdiensten als archivaris