[Warnsinck, Isaäc]
WARNSINCK (Isaäc), geb. te Amsterdam 22 Mrt. 1811, overl. aldaar 22 Apr. 1857, was de zoon van W.H. Warnsinck (dl. IV, kol. 1435) en C.M. Hankman. Hij werd opgeleid voor architect en had groote liefde voor de schoone bouwkunst. Ten einde zijn blik te verruimen, bezocht hij in 1834 Parijs en Londen en deed hij in 1838 een groote reis naar Italië, Frankrijk en Duitschland.
Bij de oprichting der Maatschappij van bouwkunst werd hij in 1842 bestuurslid, in 1848 werd hij lid van het Koninklijk nederlandsch instituut; in hetzelfde jaar werd hij secretaris van dit lichaam. Hij bleef lid bij de vervorming ervan in Koninklijke academie van wetenschappen in 1851. Beide lichamen, waren de vraagbaak der regeering op wetenschappelijk gebied.
Onder de door hem ontworpen en onder zijn toezicht uitgevoerde gebouwen zijn te vermelden de groote kerk te Gorinchem, die te Wilhelminadorp bij Goes, verschillende fabrieken te Amsterdam en een aantal buitenverblijven te Bloemendaal en Overveen. Het belangrijkste bouwwerk was de cellulaire gevangenis te Amsterdam; hij maakte daarvoor met van Gendt (dl. I, kol. 919) een reis naar Engeland en Schotland.
Hij werd door het bestuur van Amsterdam bekroond voor een ontwerp eener koopmansbeurs aldaar en verkreeg van dat bestuur een accessit voor een plan tot bebouwing van den Dam ter plaatse van de op te ruimen beurs. Ook werd hij door het bestuur der provincie Zuid-Holland bekroond voor een plan voor een krankzinnigengesticht. Geen dier plannen is uitgevoerd.
Hij was lid van het bestuur en eerst vice-president, later penningmeester van het genootschap Arti et amicitia. In het schilderkundig genootschap te Rotterdam hield hij een lezing over de kunst, beschouwd als element van volksbeschaving.
Hij werd in Sept. 1851 tot lid van den raad, in 1854 tot wethouder van Amsterdam gekozen. Zijn afsterven op niet hoogen leeftijd werd zeer betreurd.
Hij huwde 31 Mei 1849 Jacoba Johanna de Vos, geb. 24 Sept. 1824, bij wie hij twee bij zijn overlijden nog jonge kinderen had.
Ramaer