gen op Velius, van 1630-1795 en van 1796-1838, o.a. van Pieter de Hees, verder aanteekeningen op Velius van P. van der Meersch (Nieuwe Aanwinsten 706). Gedrukt werd het vervolg van C.A. Abbing (dl. IV, kol. 5)
Ondanks het feit, dat Velius ‘so seer beladen was met de practycke en de bedieninge der sieken’, vervaardigde hij vele gedichten, die evenwel grootendeels verloren zijn geraakt. Op Dr. Petrus Hoogerbeets (overl. 1599), Cornelis Vigius of Vijgh (overl. 1602), Albertus Verlianus of Verlaen (overl. 1606) en Nicolaas Bulius of Boelisse (overl. 1615) maakte hij grafschriften, welke in gedenkteekenen boven hun graven in de Groote Kerk te Hoorn werden gebeiteld. Van eerstgenoemde verzamelde hij op last van den magistraat de gedichten en gat deze uit onder den titel P. Hogerbetii Poëmatum reliquiae, waarachter Duytsche gedichten, die behouden zijn (Hoorn 1606).
Van Velius bestaan een viertal portretten: geteekend door een onbekende op 35-jarigen leeftijd (in het Album van West-Friesland, West Friesch Museum te Hoorn), geschilderd door een onbekende op 42-jarigen leeftijd, 1613 (West-Friesch Museum te Hoorn, geschenk van den Heer N.C.J. Velius Baert te 's Gravenhage), gegraveerd door Th. Matham omstr. 1620 en door Sal. Savery, omstr. 1628. Het portret van Matham met onderschrift van Vondel vindt men in den 3den druk van de Chroniik.
Uit het eerste huwelijk van Velius werd één zoon geboren, n.l. Pieter Velius, geb. te Hoorn 21 Nov. 1595, overl. 17 Jan. 1645, getrouwd in 1624 met Elberig Jacobsdr. Berkhout (1597-1659), uit welk huwelijk negen kinderen werden geboren, waarvan slechts een, n.l. Hillegond (geb. 1639, diacones bij de Waterlandsche Gemeente te Hoorn 1692, overl. 1722), in het huwelijk trad en wel met Jacob Jansz. Wognum. Een broeder van Hillegond was Claas Mulierius Velius (1632-52).
Vijf kinderen uit het tweede huwelijk van Velius werden volwassen: Volcardus, die volgt; Hillegond, geb. 5 Oct. 1601, overl. te Leeuwarden aan de pest 24 Juni 1636, trouwt te Hoorn 13 Nov. 1633 met den kunstschilder Lambert Jacobsz. (jongere broeder van Velius' vriend Roscius), die drie dagen na zijn vrouw eveneens aan de pest overleed (dl. VIII, kol. 913); Martinus, die voorgaat; Cornelis (1), die voorgaat; Anna (1608-44), getrouwd met Paulus Jacobsz. Bestevaer te Amsterdam.
De nakomelingen van Velius gingen later tot de Gereformeerde staatskerk over en kwamen daardoor te Hoorn wederom op het kussen. Zij woonden in een patricisch huis in de Gouw aldaar, waar nog het wapen der Veliussen (van zilver met een anker van keel) in de gevel te zien is. Dit zelfde wapen is in een raam op de kamer van den secretaris op het stadhuis te Hoorn aangebracht (1906).
Zie: de levensbeschrijving van Velius vóór in den 3en dr. van den Chroniik; P.L. Velius, Geslachtsregister van de Veliussen (hs.); Huw. int. registers in het Archief te Amsterdam en Hoorn; C.A. Abbing, Geschiedenis der stad Hoorn (1841-42), zijnde een vervolg op Velius tot 1773 met vele aanteekeningen; Ger. Brandt, Geschiedenis der reformatie I, 186, 187; K. Vos, Menno Simonsz 32, 164; W.M.C. Regt. Genealogie des Muliers of Mulerius in Navorscher (1905), 542; de bekende uitgaven van Vondel's gedichten; Catalogus der schilderijen in het West-Friesch Museum te Hoorn, no. 35; J. te Winkel, De ontwikkelingsgang der Ned.