naar den pruisischen generaal von Schlieffen met het verzoek tot het aan de brusselsche regeering leenen van geoefende soldaten, ten einde den jongen vrijwilligers discipline te leeren. De beweging was vooral tegen de anti-clericale maatregelen van keizer Jozef II gericht en nadat deze 20 Febr. 1790 overleden was, ging de beweging vooral door de gematigdheid van zijn opvolger Leopold II te niet. Ook van eenig gevolg aan het verzoek aan von Schlieffen is niets gebleken.
De Thiennes verliet België toen de fransche legers dit land veroverden, in 1794, maar toen het bleek, dat er een gevestigde toestand ontstaan was, keerde hij in 1796 terug.
In 1801 werd hij lid van den algemeenen raad van het departement Jemappes. In den loop der fransche heerschappij vergenoegde hij zich met deze nederige functie, maar nadat de legers der verbonden mogendheden Belgie in het begin van 1814 binnentrokken, bood hij, hoewel clericaal en zeer conservatief, zijn diensten aan den Souvereinen Vorst der Noordelijke Nederlanden, die met ingang van 1 Aug. 1814 door die mogendheden tot gouverneur-generaal van de Zuidelijke Nederlanden aangesteld was, aan en deze werden gaarne aangenomen. De Thiennes werd 11 Aug. 1814 tot commissaris-generaal van Justitie in het voorloopig bewind benoemd. Toen de vereeniging van Noord en Zuid 2 Mrt. 1815 tot stand was gekomen, werd hij onder behoud van zijn ambt 24 Apr. d.a.v. lid der commissie tot het ontwerpen eener grondwet voor het nieuwe koninkrijk. Hij deed in die commissie eenige voorstellen, welke eigenlijk van den ultra-clericalen Vlaming Raepsaet afkomstig waren, maar die deze zelf liever niet deed omdat hij wist, dat de noordelijke leden hem wantrouwden. De Thiennes was van gevoelen, dat hetgeen zijn medeleden uit België wenschten, het onderwerpen van de grondwet aan de goedkeuring van belgische notabelen, op de wijze als in 1814 met de toenmalige grondwet in Noord-Nederland was geschied, was af te keuren. De grondwet was trouwens het gevolg van het verdrag, te Londen door de verbonden mogendheden met den Souvereinen Vorst gesloten. De ervaring heeft hem gelijk gegeven, want de grondwet werd door de meerderheid der belgische notabelen verworpen en toch moest zij ingevolge genoemd verdrag ingevoerd worden.
Tegelijk met de invoering van een ministerie van het vereenigd koninkrijk werd de Thiennes benoemd tot commissaris-generaal van Politie voor de Zuidelijke Nederlanden. Hij behield dit deel zijner functie, maar de Justitie gaf hij over aan van Maanen (dl. III, kol. 803).
Als zoodanig was hij bijzonder streng tegen de vele fransche uitgewekenen, wier getal een groote uitbreiding onderging na de fransche zoogenaamde amnestiewet van 9 Jan. 1816,waarbij alle Koningsmoordenaars (zij die in Jan. 1793 voor den dood van Lodewijk XVI gestemd hadden) verbannen werden. Zij zetten zich wegens den roep van liberaliteit, welke toen nog van Willem I uitging, grootendeels in Zuid-Nederland (de meesten te Brussel) neder. De Koning zag langzamerhand in, dat de zoo strenge politiemaatregelen de zuidnederlandsche bevolking noodeloos verbitterden, zooals ook gebleken was uit den moord, op den kamerpresident van het haagsche hooggerechtshof Reuvens te Brussel op 22 Juli 1816. Daarom hief Z.M. bij besluit van 19 Mrt. 1818 de beide departementen van Politie (er was er ook een in Noord-Nederland) op en vereenigde die met dat van Justitie. De Thiennes verkreeg tegelijk eervol ontslag.