Kamer der Staten-Generaal en bleef lid tot 1834.
Hij werd lid der commissie van redactie der ontwerpen van wetboeken en vervolgens voorzitter; lid der commissie belast met het ontwerpen en vereenigen in een wet van de noodige bepalingen, tot daarstelling der schutterijen in alle deelen van het Rijk op een een parigen voet; lid van de hoofdcommissie der Maatschappij van weldadigheid. 14 Sept. 1830 werd hij lid van de commissie tot het opmaken van het antwoord op de koninklijke aanspraak, en vervolgens 1 Oct. lid van de commissie tot verandering van de grondwet, om zoo doend de verhouding van Noord- tot Zuid-Nederland te kunnen wijzigen. In 1833 was hij voorzitter van de 2e Kamer en werd in 1834 door den Koning benoemd tot lid van de Eerste Kamer.
Star Numan noemt hem ‘een oorspronkelijken geest, een echt wetenschappelijk genie’. Sypkens heeft zich in het bijzonder verdienstelijk gemaakt bij de beraadslagingen over de domein wet (26 Augustus 1822). Hij was een verdediger van de nederlandsche nationaliteit in Noord en Zuid, een voorstander van een sterk grondwettig koningschap, een bewonderaar van de verdiensten van Willem I. Zijn invloed in de dagen van de omwenteling is groot geweest. Zijn raadgevingen in zake drukpersmisdaden, in zake het verslag der commissie tot de verzoekschriften (petitiejaar 1829) zijn bekend. Rijk van inhoud zijn Sypkens' redevoeringen over het ontwerp van transitoire wet en tot af schaffing der vorige wetgeving; over het huwelijk, over den titel van huur en verhuur, over de gronden onzer wetgeving ten aanzien van hypotheken, assurantiën. Sypkens rede bij de eerste openbare beraadslaging over de herziening van het burgerlijk wetboek heeft een plaats in de geschiedenis van ons parlement. In 1827 en 1835 verdedigde S. met klem de wet op de organisatie der rechterlijke macht (zie Nederl. Staatscrt.) en Voorduin, Gesch. en Begins. d. Ned. Wetb. Aan vaste beginseltrouw paarde S. verdraagzaamheid voor andere denkbeelden. Hij sprak alleen als hij iets te zeggen had en verachtte alle uiterlijke eer en roem. Rond en krachtig getuigde hij van zijn gevoelens, en steunde die door degelijke bewijsgronden. De laatste jaren van zijn leven trok Tammo S. zich uit het openbare leven terug. Hij werd zwaarmoedig. Met enkele bezoekers sprak hij nog over wijsgeerige en godsdienstige onderwerpen. Hij overleed na een langdurige en geduldig gedragen ziekte op zijn landhuis te Zuidbroek 12 Nov. 1842, zich troostende met de gedachte der onsterfelijkheid, waarin hij met vastheid geloof de. 8 Mrt. 1809 was hij te Groningen gehuwd met Clara Helena Wichers, geb. 4 Jan. 1786 te Groningen en overl. ald. 7 Nov. 1825,
dochter van den raadsheer Mr. H.L. Wichers en Arendina Bertling. Hij wordt ons beschreven als een man met een hooggewelfd voorhoofd, een frieschen arendsneus en blauwe oogen. In zijn uiterlijk was hij een echte Sypkens, hoewel hij ook veel van zijn hoogbegaafde moeder had, die een afstammelinge was van den bekenden frieschen rechtsgeleerde Ulrich Huber. Met ingenomenheid kon hij de wapenspreuk van het geslacht Sypkens aanhalen: Ljeaver dead as slav. Wij noemen onder de geschriften van Mr. Tammo Sypkens: Betrekking tusschen zedekunde en natuurregt in Deel V van Hennerts Magazijn voor de Chr. Wijsbegeerte. Onder zijn kinderen muntten in het bijzonder uit Mr. Henrieus (2) en Mr. Hendrik Ludolf, die beiden voorgaan.
Zie: zijn Levensschets door H.A. Spandaw en C. Star Numan (Groningen 1843) en Handel. van de Maatsch. der Nederl. Letterk. 1843.
Domela Nieuwenhuis Nyegaard