Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 9
(1933)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1089]
| |
friede Cox, geb. te Beek (L.) 8 Sept. 1826, overl. te Maastricht 30 Jan. 1892, welk huwelijk kinderloos bleef. Hij studeerde te Leiden, waar hij den 26en Nov. 1838 tot med. doctor promoveerde met de dissertatie De narium haemorrhagia. Den 25en Mei 1839 promoveerde hij in de verloskunde op stellingen. Na eerst in verschillende steden in Nederland zich gevestigd te hebben, vertrok hij 24 Apr. 1842 als officier van gezondheid 3de klasse naar Indië. In 1849 vestigde hij zich, na zijn eervol ontslag, te Batavia, waar hij kort daarna benoemd werd tot 3en stadsgeneesheer en opklom tot 1en stadsgeneesheer in 1859. Hij was met P. Bleeker (dl. IV, kol. 162) en anderen stichter van het Natuurkundig genootschap (later Koninklijk natuurkundig genootschap) te Batavia, waarvan hij later eerelid werd. Ook was hij correspondeerend lid der Koninklijke academie van wetenschappen te Amsterdam sinds 1855. Hij heeft een groot aantal verhandelingen en studiën gepubliceerd, waarvan hier genoemd worden: Over den invloed van het heete klimaat op den Europeaan in Natuw- en Geneeskundig Archief v. Ned.-Indië (1844). Ditzelfde onderwerp, maar dan meer speciaal betrekking hebbende op Java werd door hem behandeld in het Indisch Archief van 1849; De typheuse koorts onder de paarden te Buitenzorg gedwende de maanden April-Juni 1846 in Natuur- en Geneeskundig Archief v. Ned.-Indië (1847); Proeve eener klimatol. plaatsbeschrijving der Hoofdpl. Buitenzorg op 't eiland Java (1851) De moordlust of mataglap bij den Inlander (1852) Elephantiasis labior. pudend. majorum (1853) De zorg voor openb. gezondh. aan Nederland aanbevolen in Nederl. Weeksblad v. Geneeskunde (1853); De mahamurri of de pest in Gurchwal (1855); Maatregelen tegen de Volksziekten in den Ind. Archipel ged. de laatste jaren (1856); Beschrijv. van schedels van volken i.d. Ind. Archipel in Natuurk. Tijdschr. (1861-62); Iets over de Sumatr. volken in Natuurk. Tijdschr. (1863); Een bijdrage t.d. studie der O. Ind. geneesm. uit 't plantenrijk in Nederl. Tijdschr. v. Geneesk. (1864); De oorzaken en gevolgen der ongezondh. van eenige gevangenissen en hospitalen op Java (Delft, J. Waltman 1865); Ter gedachtenis van Jacobus Bontius, M.D. geboren in 1592 te Leiden. Archiater der Stad Batavia van 1627 tot 1632 in Natuurk. Tijdschr. (1868); Beschr. v. Schedels v. inboorl. uit de Bovenl. v. Palembang (1869); Een woord over het kongsiehuis en de sterfte onder de mijnwerkers op Biliton in Geneesk. Tijdschr. v.N.I. (1870); Een woord over het bestaan en ontstaan van luchtbederf in openbare gebouwen in Geneesk. Tijdschr. v.N.I. (1870); Een hist.-kritisch onderzoek betreffende de beri-beri (paraplegia mephitica) in Geneesk. Tijdschr. v.N.I. (1870); Een woord over de hygiene in Indië (1876); Batavia's Sanit. geschiedenis onder het best. van de Oost- Ind. Maatschappij in Ned. Tijdschr. v. Geneesk. (1878). Zijn belangrijke anthropol. verzameling, bestaande uit 325 schedels, 7 geraamten en 14 bekkens, had hij in 1875 ten geschenke gegeven aan de leidsche universiteit. Zie: C.L. van der Burg, Dr. Cornelis Swaving in Natuurk. Tijdschr. v.N.I. (1883); Encycl. Nederl. Indië 1e en 2de dr., i. v.; L.S. A.J.v. Römer, Historische Schetsen (Batavia 1921) passim, waarin ook Swaving's portret is opgenomen. von Römer |
|