[Schoonhoven, Arnold van]
SCHOONHOVEN (Arnold van). Hij was een zoon van zeer rijke ouders; zijn vader heette Wyro. Reeds als kind trok al wat met godsdienst en kerk in verband stond hem bijzonder aan; voor kinderlijke spelen en vermaken toonde hij zich onverschillig. Den grootsten tijd zijns levens bracht hij te Deventer door. Aldaar bezocht hij de school en woonde hij toen met een twintigtal devote jongelui samen in een door Florens Radewijns aangewezen huis (‘in antiqua domu sua’). Vurig wenschte hij opgenomen te worden in het Heer-Florenshuis, waar hij den door hem hoogelijk vereerden Radewijns dagelijks kon ontmoeten en waar ook woonden diens eerste leerlingen Lubbert ten Bussche, Hendrik Bruin, Gerard Zerbolt van Zutphen, Amilius van Buren, Jacob van Vianen en Johannes Kessel. Hij kreeg zijn wensch vervuld en was weldra in het Heer-Florenshuis een der ‘schrijvende (kopieerende) klerken’. Gedurende een en dertig jaren tot zijn dood woonde hij daar, ‘ende blivende in sinen oetmoedichen staet niet verheven tot priester-schap’. Hij overleed 8 of 9 Mei 1430, echter te Zutphen, waar hij op een reis naar Schoonhoven ongesteld was geworden. Er bestaan aangaande Arnold van Schoonhoven twee biographieën: een in het Latijn in de Opera omnia van Thomas a Kempis (ed. H. Sommalius, Lvgdvni, 1623, p. 1017-1023); en een in het Middelnederlandsch in handschr. no. 686 der Provinciale bibliotheek van Friesland, fol. 246r-252v (uitgeg. in het Archief voor de geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht dl. XXIX (Utr. 1903), blz. 31-37). Beide