| |
[Saravia, Adriaen]
SARAVIA (Adriaen), Seravia, Soravia, Saravius, Soravius, Sarravia, Serravia, Serafia, Zaravia, Zaraphya, Moravia. Van spaansche afkomst, geb. 1530 te Hesdin in Artois, gest. 15 Jan. 1613 te Oxford, begraven in de kathedraal te Canterbury. In 1558 zal hij tot de Reformatie zijn overgegaan, want al tegen het begin der regeering van koningin Elizabeth - ‘sub initium’, ik vermoed daarom tusschen den sterfdag van Maria (17 Nov. 1558) en den inhuldigingsdag van Elizabeth (15 Jan. 1559) - nam hij de wijk naar Engeland. Of dit onder invloed en met hulp van Jacques Taffin, den ontvanger-generaal van Cassel te La Motte au Bois, is gebeurd, zooals het gerucht zeide, ıs niet uit te maken. Taffin zelf verklaarde, dat Saravia zich uit de voeten maakte ten gevolge der lectuur van een aantal duitsche boeken, die hij in handen had gekregen door bemiddeling van eenige duitsche kapiteins. En de autoriteiten durfden in allen gevalle niet tot een veroordeeling van den ontvanger over te gaan.
Onze kennis van Saravia's eerste levensjaren na zijn uitwijking naar Engeland was tot voor kort zeer onzeker. Een bericht van Schoock, dat hij in 1559 met het ontwerp van Guido de Brès' confessie naar Calvijn ging, wordt door van Langeraad betwijfeld. En ook inzake andere punten heerschte er veel meeningsverschil. Op grond van de Kerkeraadsprotocollen der nederduitsche vluchtelingenkerk te Londen kan nu echter het volgende als vaststaand worden vermeld: zijn stichten van de kerk te Brussel kan niet in den herfst van 1561 zijn gevallen, maar moet in Juni van dat jaar of misschien nog liever in 1562 worden gesteld. Want 29 Mei 1561 was deze ‘iuvenis studiosus’, zooals hij op een ledenlijst van Juni van dit jaar wordt aangeduid, hoewel hij toen het plan reeds had bekend gemaakt om zich naar Vlaanderen te begeven, nog te Londen. En 17 Juli d.a.v. was hij na een bezoek aan Middelburg (het vlaamsche, niet het zeeuwsche!) daar weer terug, om er dan vervolgens tot en met 22 Jan. 1562 ongeveer van maand tot maand als aanwezig in de notulen voor te komen. Op laatstgenoemden datum is er sprake van, dat de waalsche vluchtelingenkerk in de engelsche hoofdstad hem tot opvolger van Nicolaas Gallasius beroepen zal: hij sprak immers ook ‘linguam Belgicam et Flandricam’, met welke niet heel duidelijke uitdrukking wel bedoeld zal zijn, dat hij Vlaamsch en fransch kende. Heeft zulk een heroep toen inderdaad plaats gehad, dan heeft hij het toch wel niet aangenomen. Wel wist men hem kort daarop aan de Fransche kerk te Antwerpen verbonden te krijgen: de drie jaren, die hij in Engeland doorbracht, waarvan hij in 1565 spreekt, vielen dus van begin 1559-begin 62. Voorjaar 1563 vertrok hijweer van de Schelde. Waarheen? Een bericht van een enkelen schrijver, dat
| |
| |
hij toen de nederlandsche vluchtelingen-kolonies in de Palts bezocht, vond ik niet bevestigd. En in allen gevalle zal hij niet veel tijd aan dat bezoek hebben gegeven: 23 Sept. 1563 stichtte koningin Elizabeth een college op het Kanaal-eiland Guernesey en vóór 1 Sept. 1564 blijkt Saravia daar reeds aan verbonden, zoodat het niet onwaarschijnlijk is, dat hij er van meet af aan gedoceerd heeft. Op den genoemden 1en Sept. 1564 zelf werd hij bovendien ook nog hulppredikant te St. Peters op het eiland. Niettegenstaande het werk in die tweeërlei functie hem maar weinig bevrediging schonk, heeft Saravia het toch vrij lang voortgezet. 1566 is er sprake van geweest, dat hij zich weer naar de Nederlanden zou begeven. Maar op aandrang van den Gouverneur van Guernesey bleef hij ten slotte toch: waren de toestanden in patria ook niet zóó gevaarlijk, dat hij vrouw en kinderen daar niet aan wagen mocht en hij zijn beide ouders juist, ‘cum turbae illic inciperent’, van Gent naar Guernesey had gehaald? Intusschen schijnt hij in dien tijd toch wel alleen even overgestoken te zijn; vermoedelijk immers heeft hij in den zomer van 1566 de consistoriën vertegenwoordigd op de vergadering van het Verbond der edelen te St. Truyen. Dit was echter slechts een intermezzo, want 31 Jan. 1567 is hij nog te Guernesey. In 1568 was hij Oranje's veldprediker bij diens beroemden inval over de Maas; of dit feit ons echter het recht geeft hem met Blok, op grond van zekere gelijkluidende termen in een publicatie van hem en in het Wilhelmus, voor den dichter van dat lied te houden? De mislukking van dezen Prinselijken veldtocht heeft vermoedelijk veroorzaakt, dat hij weer naar Engeland trok. In allen gevalle: in de daarop volgende jaren vinden wij hem daar weer leeraar, nu aan de free grammar school te Southampton of Northampton. In 1572 was hij echter weer te Londen: ingeschreven op de lijst van de uit Vlaanderen
gevluchte predikanten, die daar op dat oogenblik verblijf hielden en waarschijnlijk ook zelfs wel als zoodanig in de vluchtelingenkerk der hoofdstad werkzaam. Want als men hem Mrt. 1573 vraagt om naar Dordrecht over te komen en hij aan dat verzoek niet wenscht te voldoen, is het aan het consistorie der nederduitsche gemeente te Londen om die verontschuldiging al of niet aan te nemen. Het deed ditmaal het eerste: 1578 zou het worden eer Saravia zijn werk aan de Austin Friars-Church opgaf, om naar het continent te gaan. Weliswaar is daar in Juni 1577 al sprake van geweest, toen men van Walcheren uit vroeg of hij niet een geschikte predikant voor Antwerpen of voor Gent zou wezen, en toen in een brief d.d. 29 Juli d.a.v. op dat verzoek het volgende geantwoord werd: 1) hij vindt zich voor den dienst in het vaderland niet zeer geschikt, omdat hij in 17 jaar weinig onder de Nederlanders verkeerd heeft en de taal zoowat kwijt is; 2) zijn gezin is groot en bovendien zorgt hij voor de opvoeding van eenige kinderen van edellieden; 3) na 3 à 4 jaar met veel moeite en kosten de kerk te hebben gediend is hij eerst nu in wat beter omstandigheden gekomen, gezien om zijn geleerdheid en vroomheid; maar 4) niettemin zal hij zich beschikbaar stellen. Maar een brief uit Antwerpen d.d. 8 Nov. 1577 had toch nog weer uitstel veroorzaakt, want deze had gemeld dat er, door de veranderde omstandigheden in de Palts ten gevolge van den dood van keurvorst Frederik III, sinds kort zóóveel predikanten van daar naar de Nederlanden waren gekomen, dat er overvloed was en Saravia dus liever nog maar niet moest opbreken. In den zomer van 1578 kwam
| |
| |
het er echter toch van. Gelijktijdig werd hij toen naar Gent en naar Kortrijk beroepen. Tegen aanvaarding van het laatste beroep had hij bezwaar; er bestond daar ter stede geen Waalsche kerk, en zijn vrouw, moeder en zoon verstonden geen Nederduitsch. Wel echter aanvaardde Saravia toen het beroep naar de eerste dier twee steden en stond daar tot 1582; tevens van 8 Oct. 1580 af ‘opsiender’ van wege den magistraat der stad over de latijnsche school en de theologische faculteit, die hij daar gesticht had. Van Gent ging hij naar Leiden, waar hij in Nov. 1582 aangekomen schijnt te zijn. Eerst was hij daar predikant, belast met de diensten in het Fransch en het toezicht op de waalsche theologische studenten, die er studeerden. 12 Mei 1584 echter ziet hij zich tot professor in de theologie benoemd, echter onder verplichting des Zondags ook een latijnsche preek voor de studenten te houden. In een brief van 7 Mei 1583 is sprake van zijn vertrek uit Leiden, maar daar is toen dus niet van gekomen, hoewel hij in den zomer van dat jaar wel voor korten tijd naar Gent reisde, zooals hij het Aug. 1584 naar Engeland deed.
4 Jan. 1585, tegen de komst van Leicester, besprak de Senaat der leidsche universiteit de vraag of men den graaf in den Haag zou gaan begroeten, dan wel zijn komst in Leiden zou afwachten. Het besluit luidde, dat Saravia hem privatim in den Haag zou gaan huldigen. Hiermee begint een episode in het leven van dezen, waarin hij zich veel moeite heeft berokkend, en ten slotte zelfs de wijk naar Engeland heeft moeten nemen. De oorzaak daarvan lag in zijn met hart en ziel partij kiezen vóór Leicester en de vermeerdering van diens invloed en tegen de politiek der Staten van Holland. 6 Mei 1586 bezorgde hem dit van de zijde der academische autoriteiten, die hij eigenlijk het liefst met heel de universiteit naar Utrecht verplaatst had, een berisping over veel verzuim in het geven van zijn colleges ter wille van reizen naar het grafelijke hof en over herhaald eigenmachtig afdoen van zaken. Hij verdedigde zich toen met te zeggen, dat hij gedurig door den graaf werd geroepen om inlichtingen te geven over kerkelijke zaken - wat wel waar geweest zal zijn, althans in Mei 1587 werd hij met twaalf andere predikanten ter fine van advies naar den Haag ontboden - en liet het daarbij. Of liever: hij ging in nog versnelden pas verder. Toen in Leiden de samenzwering op touw werd gezet, die bedoelde die stad voor den graaf in handen te krijgen, maar omgekeerd op het vertrek van Leicester uitliep, nam hij daar een zóó werkzaam aandeel aan, dat de ontdekking en mislukking der plannen van de anti-hollandsche partij in Oct. 1587 de voortzetting van zijn hoogleeraarschap en van zijn verblijf hier te lande onmogelijk maakten. 2 Nov. 1587 verklaren curatoren en burgemeesters der stad hem voor ontslagen en 13 Jan. 1588 wordt hij uit Leiden verbannen. Klaarblijkelijk had hij het voelen aankomen; 1 Sept. 1587 schreef hij reeds: als ik niet wist dat de graaf van Leicester er beleedigd door zou zijn, zou ik curatoren om mijn ontslag vragen en mij ter overwintering naar
Engeland begeven; en in April te voren trachtte hij reeds een attestatie van de leidsche Waalsche kerk te krijgen, die hem toen echter geweigerd werd, omdat hij immers de stad niet verliet! Schuldig voelde hij zich intusschen niet. Wel vluchtte hij, van den Haag uit gewaarschuwd door een brief van zijn zoon, aanvankelijk over de Noordzee, maar dit nam niet weg dat hij Jan. 1588 cura- | |
| |
toren vroeg, hem in zijn ambt te herstellen, gelijk hij bij den Provincialen Raad van Holland om behandeling zijner zaak voor het Hof van Holland had gerequesteerd, zooals hij in het voorjaar van 1588 zich ter verdediging van zijn gedrag ook tot verschillende Classes heeft gericht. Maar dit alles heeft weinig uitgewerkt: wel vond o.a. een man als Kimedoncius, dat er voor een herstel in integrum van den betrokkene veel te zeggen was, maar practisch is het daar toch niet van gekomen: het gegeven pardon bleef hem uitdrukkelijk uitsluiten. Het overige van zijn leven woonde Saravia weer in Engeland, waarbij hij - om zijn episcopaalsche sympathieën, waarover straks meer - werk vond in de engelsche Staatskerk, zooals hij ook, naar een al in 1566 bij hem bestaanden wensch, tegen 1590 engelsch burger werd. Oorspronkelijk schijnt er nog sprake van geweest te zijn, dat hij weer naar Guernesey zou gaan. Maar gebeurd is dit niet, want 1588 werd hij benoemd tot rector van Tattenhill of Staffordshire. 9 Juli 1590 werd hij, reeds te voren te Lelden als zoodanig gegradueerd, ingelijfd bij het corpus der doctoren in de theologie aan de universiteit van Oxford. 1591 kreeg hij een prebende te Gloucester, Dec. 1595 een andere en een benoeming tot kanunnik te Canterbury, in verband waarmee hij toen daar ter stede ging wonen. Nog in hetzelfde jaar werd hij vicar van Lewisham in Kent, als hoedanig hij nauw bevriend werd met Richard Hooker. 1601 bracht hem nog weer een nieuwe prebende, van Worcester, zooals hij er 1594 nog een van Westminster gekregen had. 1610 werd hij in plaats van vicar
te Lewisham rector van Great Ghart in Kent. En deze positie bekleedde hij toen tot hij stierf.
Saravia is tweemaal getrouwd geweest. Van 1561 tot 1 Febr. 1606 met Catherine d'Allez; heel wat langer dus dan vijftien jaar, zooals in een zijner grafschriften staat. En na haar dood met Margaretha Wijts, die later met Robert Hill D.D. hertrouwd is en stierf vóór 1623. In het album academicum der universiteit te Leiden staan: Thomas de Saravia Anglus P. 23 Nov. 1582 en Adrianus de Saravia T. 16 Febr. 1583, welke inschrijvingen wel op zoons van hem betrekking zullen hebben.
Van Saravia's hand verschenen de volgende werken:
1) De diversis ministrorum Evangelii gradibus liber unus (Francof. 1561), waarvan in 1592 een engelsche vertaling verscheen. De anti-presbyteriaansche gezindheid van dit boek - die hij, naar hij in de voorrede zegt, reeds 26 jaar vóór de verschijning ervan gekoesterd heeft, maar niet toonde om niet van zucht naar een bisschopsambt te worden verdacht - was het, die zijn schrijver de hiervóór vermelde protectie der Kerk van Engeland bezorgde. Beza gaf er een geschrift tegen en ook de luthersche dogmaticus Johann Gerhard te Jena.
2) Een hertgrondighe Begheerte vanden Edele ... Prince van Oraengiën ... Ghemaect bij mij Adrianum Zaraphya, diender des ... Woorts bij den... Prince van Oraingen. Datum 1568 21 Sept. (Pamflet Meulman No. 190).
3) De imperandi authoritate et christiana obedientia libri IV (Londini 1593). In dit boek bestrijdt Saravia de Vindiciae contra tyrannos, het tractaat De iure magistratus in subditos et subditorum in magistratum en Buchanan, De iure regni Scotici.
4) Responsio ad convitia quaedam Gretzeri,
| |
| |
Jesuitae, in quibus Hadriani Zaraviae nomine abutitur (s.l.e.a.).
5) Defensio Tractationis de diversis ministrorum Evangelii gradibus ... contra responsionem Theod. Bezae (Londini 1594). Ook tegen dit boekje praepareerde Beza een antwoord. Maar dit kwam, schijnt het, niet uit.
6) Disputatie over den Catechismus van Heydelbergh, openbaarlijck voor den Volcke ghehouden op 't Hof van 's Gravenhage ... 1583 ... tusschen Dirick V. Coornhart ende Saravia, gheassisteert met Arent Cornelisz ende andere predikanten (Gouda 1617) (Pamflet Knuttel No. 673; Pamflet Meulman No. 8899).
7) Diversi Tractatus Theologici (Londini 1611).
8) On the Holy Eucharist (geschreven en aan Jacobus I opgedragen in 1604 of 1605), now first printed from the original latin m.s. (London 1855).
9) Les causes pourquoy certains du magistrat de Leide ont conceu etc., een pamflet uit 1588 in het British Museum Galba D V III, pp. 240-245.
In 1607 werd hij bovendien nog aangewezen als Bijbelvertaler en daarbij speciaal belast met het vertalen van Genesis tot en met 2 Koningen. En eindelijk is hij waarschijnlijk nog, met Moded (dl. III, kol. 862), de auteur van de nederlandsche vertaling van de oorspronkelijk in het Fransch geschreven Confessio Belgica van Guido de Brès geweest. Aan de verspreiding daarvan heeft hij in allen gevalle meegewerkt, door een aantal exemplaren van het boekje, voor hemzelf en voor andere edelen ter hand te stellen aan Lodewijk van Nassau, in den tijd, dat hij predikant der waalsche kerk te Antwerpen was. Doordat een broer van zijn vrouw kamerdienaar (a cubiculis) van dezen broer van Oranje was, kon hij gemakkelijk met hem in aanraking komen. Dat Saravia zelf dienaar van een anderen Nassau, nl. van Jan den Oude, en leermeester van diens zoons zou zijn geweest, berust op een misverstand: de daarvoor bijgebrachte plaats uit een brief van Joh. Fontanus ziet op Adriaan Damman (dl. III. kol. 273 v.).
Behalve door zijn reeds genoemde voorliefde voor een episcopaalsche kerkinrichting, en door zijn opvatting van het geloofsartikel van Christus' nederdaling ter helle (waarin hij niet met Calvijn accoord ging), nam hij onder zijn gereformeerde tijdgenooten ook een op zichzelf staande plaats in door zijn verdedigen van den plicht der kerk om zending te drijven.
Brieven van Saravia bevinden zich nog in Engeland (zie H. Brugmans, Verslag van een onderzoek naar archivalia in Engeland ('s Grav. 1895) register in voce); in Genève (zie H.Q. Janssen, De Kerkhervorming in Vlaanderen I (Arnh. 1868, 200, no. 6) (Collectio Camerarlana Vol. 9 no. 44); 's Gravenhage (Oud-Synodaal Archief; Catal. blz. 4 no. 20); in München en Delft (Gemeentelijk archief; Collectie Arn. Cornelisz.). Vgl. ook Catalogus Fred. Muller, veiling van Rappard-Lütge blz. 165. Zijn testament ligt in het Prerogative Office te Canterbury.
Een biographie van Saravia, die hij zeker waard zou zijn, ontbreekt.
Zie, behalve het reeds in den loop van dit art. genoemde: Werken der Marnixvereeniging, registers in voce; J.H. Hessels, Ecclesiae Londino-Batavae Archivum II (Cantabr. 1889) en III (Cantabr. 1897), registers in voce; Biographie Nationale de la Belgique in voce; Dictionary of national biography in voce; L.A. van Langeraad, Guido de Bray. Zijn leven en werken (Zierikzee 1884), 97 vv., 140 vv.; A. Elkan, Philipp Marnix von St. Aldegonde I (Leipz
| |
| |
1910), register in voce; P.J. Blok, Aanteekeningen over ‘De Zwijger’ en over het Wilhelmus in Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde, Reeks IV, dl. 8 (Jrg. 1910), 445 vv.; Jean Meyhoffer, Adrien Saravia in Bulletin de la Société d'Histoire du Protestantisme Belge, 2e Série, 2e Livr. (1921), 66 sv.; P. Maurus Galm, Das Erwachen des Missionsgedankens im Protestantismus der Niederlande (St. Ottilien 1915), 33 ff; Th. van Oppenraay, La doctrine de la prédestination dans l'église réformée des Pays-Bas (Lovanii 1906), 24, 25; A.A. van Schelven, Kerkeraads-Protocollen der Nederduitsche vluchtelingenkerk te Londen (Amst. 1921), register in voce; F. de Schickler, Les églises du refuge en Angleterre I-III (Paris 1892), register in voce; F. Rachfahl, Wilhelm von Oranien und der Niederländische Aufstand II2 (Halle a.S. 1908), 690; L.D. Petit, Bibliographische lijst der werken van de leidsche hoogleeraren (Leiden 1894), 34 vv.; H.G. Kleyn, Bijzonderheden uit de Nederlandsche Kerkgeschiedenis no. 10, in Kerkelijke courant 1896 (7 Mrt.); van Langeraad in Kerkelijke courant 1897 nos. 8 en 10; P. Burmannus, Sylsloges epistolarum I (Leid. 1727), 363, 364; P. Bor, De Nederlandsche Historiën II (Amst. 1679), B 23, bldz. 93 vv.; Bulletin des églises
Wallonnes I, 89; P.C. Molhuysen, Bronnen tot de geschiedenis der leidsche universiteit I ('s Grav. 1913), register in voce; Livre Synodal... des églises wallonnes I (la Haye 1896), register in voce; E. de Coussemaker, Troubles religieux du XVIe siècle dans la Flandre Maritime II (Brux. 1878), 11, 47, 59, 60; Paul Fredericq, Les écoles Calvinistes de Gand, 68, 70; W. Bisschop, De woelingen der Leicestersche partij binnen Leiden (1864), 15 vv., 50, 51, 58; R. Fruin, Verspreide geschriften IX, 61; J. Hania, Wernerus Helmichius (Utr. 1895), 195, 196; P.J. Blok, Geschiedenis eener Hollandsche Stad III ('s Grav. 1916), 88 vv.; Chr. Sepp, Bibliographische Mededeelingen (Leiden 1883), 83 vv.; Herzogs Real-Encyklopädie3 XIII, 129, 130; Het Protestantsche Vaderland. Biographisch Woordenboek van Protestantsche Godgeleerden I, 344, 603; H.C. Rogge, Brieven van Joh. Wtenbogaert I (Utr. 1868). 167, 193 vv.; Leidsche Studenten almanak, jrg. 1851, 135; Calendar of State Papers, Domestic Series. Addenda 1566-1579, 17, 27, 1601-1603 (Add. 1547-1565), p. 558; P.Leendertz Jr., Het ‘Wilhelmus van Nassouwe’ (Zutphen 1925), 59; J. Strype, The Life ... of John Whitgift II (Oxf. 1822), 202-210. Vgl. ook Rijksarchief Brussel: Papiers d'Etat et de l'Audience no. 1505 Dossier 1561, 26 déc-1562 24 mars Flandre Affaire Jacques Tassin (!).
van Schelven
|
|