[Sandberg van Essenburg, Mr. Samuel Johannes baron]
SANDBERG VAN ESSENBURG (Mr. Samuel Johannes baron), geb. te Zwolle 22 Jan. 1778, overl. te Harderwijk 16 Mei 1854, was de jongste zoon van Mr. R. Sandberg (die voorgaat) en J.M. Hasselaar. Hij werd te Groningen 22 Aug. 1792 als student in de rechten ingeschreven en verhuisde 5 jaren later naar Leiden, waar hij 18 Sept. 1797 werd ingeschreven en 16 Mei 1798 op stellingen promoveerde.
Hij werd advocaat te Zwolle en werd in 1802, terwijl hij aldaar bleef wonen, ontvanger der verpondingen in het district Ommen. In 1809 werd hij lid van de vroedschap te Zwolle. Hij werd 24 Jan. 1811 benoemd tot rechter in de rechtbank van eersten aanleg aldaar. Na het herstel der onafhankelijkheid, werd hij 8 Jan. 1814 onder verlof als rechter door den Souvereinen Vorst benoemd tot commissaris in het arrondissement Zwolle. Hij volgde als zoodanig een franschen sous-préfet op. Daar men deze betrekking in het grootste deel van Noord-Nederland overbodig achtte, werd zij met ingang van 1 Jan. 1815 opgeheven.
Op 30 Juni 1815 werd hij door de Staten van Overijsel tot lid der dubbele Tweede Kamer ter beoordeeling der ontworpen grondwet gekozen.
Bij Koninklijk besluit van 1 Sept. 1815, na de vereeniging met de Zuidelijke Nederlanden, werd hij benoemd tot lid der Tweede Kamer.
Hij had een groote werkkracht en behoorde tot de vooruitstrevende leden. O.a. sprak hij 20 Febr. 1818 tegen het wetsontwerp tot beperking der drukpersvrijheid, dat met 39 tegen 36 stemmen verworpen werd.
In dezen tijd vergaderde de Kamer het eene jaar te 's Gravenhage, het andere te Brussel. Als zij te 's Gravenhage vergaderde, werd een Noord-Nederlander door de Kamer nummer één op de voordracht aan den Koning voor voorzitter gesteld, en deze heeft slechts eens niet nummer één (en wel op diens verzoek) benoemd. Het is wel een bewijs hoe geacht Sandberg was, dat hij reeds in Oct. 1823 en later in Oct. 1825 nummer één op de voordracht geplaatst werd. Na afloop van zijn tweede presidium werd hij Oct. 1826 tot staatsraad in buitengewonen dienst benoemd.
Op 7 Juli 1828 werd hij benoemd tot lid eener commissie tot onderzoek van de beste rivierafleidingen. Hierin heeft hij geen arbeid kunnen verrichten, daar hij bij Koninklijk besluit van 3 Aug. d.a.v. werd benoemd tot gouverneur der provincie Luik. Dit was een eerste proef om aan een Noord-Nederlander in een streek, waar onze taal geheel onbekend was, deze hooge betrekking te geven, en Sandberg werd er niet vriendelijk ontvangen, hoewel hij door velen zeer hoog geschat werd. Men had er eenige jaren te voren zelfs den held van Waterloo, den hertog van Wellington, uitgejouwd. Ook de Staten van Luik bleken aan Noord-Nederland niet vriendelijk gezind te zijn, de leden der Tweede Kamer Loop en le Clercq werden in Juli 1829 en Fabry de Longrée in Juli 1830 niet herkozen wegens hun aan Noord-Nederland vriendschappelijke of althans niet vijandige gezindheid.
Toen de opstand dan ook in Sept. 1830 van Brussel naar Luik oversloeg, en toen de voor de luiksche citadel bestemde levensmiddelen en ammunitie, welke door den commandant van Maastricht B.C.J. Dibbets (dl. III, kol. 284) waren mede-